er is sprake van reproductieve isolatie tussen 2 populaties van 1 soort.
beide populaties evolueren apart van elkaar (door: verschillende selectiedruk of toevallige mutaties)
uiteindelijk kunnen beide populaties onderling geen vruchtbare nakomelingen krijgen en zijn er dus 2 aparte soorten ontstaan.
Slide 14 - Slide
Soortvorming d.m.v. natuurlijke selectie. Zet de zinnen in de juiste volgorde
Er bestaat variatie in genotype en fenotype binnen een populatie
De voordelige fenotypen worden dus doorgegeven
Een mutatie leidt tot een verandering in fenotype dat voordelig uitkomt in de omgeving
Door voortplanting, mutaties en recombinatie kunnen nieuwe genotypen ontstaan
De mutant overleeft door zijn aanpassing beter en krijgt meer nakomelingen
Als er genoeg verschillen in genotype en fenotype zijn ontstaan kan dat leiden tot een nieuwe soortvorming
Slide 15 - Drag question
natuurlijke selectie
kunstmatige selectie
Slide 16 - Slide
Seksuele selectie en natuurlijke selectie botsen wel eens; een eigenschap levert wel meer paring op maar verlaagt de overleving
Slide 17 - Slide
Welk element zorgt voor soortvorming in het sympatrisch model?
A
specialisatie op voeding
B
Seksuele selectie
C
Geografische isolatie
D
Kunstmatige selectie
Slide 18 - Quiz
Welk element zorgt voor soortvorming in het allopatrisch model?
A
specialisatie op voeding
B
seksuele selectie
C
geografische isolatie
D
de Galapagos eilanden
Slide 19 - Quiz
In de geschiedenis van de aarde zijn er regelmatig klimaatsveranderingen geweest. Hierdoor veranderde de mate van invloed van abiotsche factoren op populaties. Sommige individuen hadden, door toeval, een hogere fitness. Na veel generaties veranderde op deze manier soorten in nieuwe soorten.
Welk pijler van Darwin mist hier?
A
Genetische variatie (verscheidenheid in genotypen)
B
Natuurlijke selectie (survival of the fittest)
C
Soortvorming door reproductieve isolatie
D
Selectiedruk (door de omgeving)
Slide 20 - Quiz
Darwin was een duivenfokker. Hij fokte in zijn leven met een groot aantal duiven varianten. Deze kunstmatige selectie...
A
...gaat meestal sneller dan natuurlijke selectie
B
...gaat meestal langzamer dan natuurlijke selectie
C
...levert vaak nieuwe soorten op
D
...levert vaak individuen op die beter aangepast zijn aan de natuur
Slide 21 - Quiz
De evolutie theorie in het kort: (kies 7 van de 10 opties)
Nieuwe genotypen ontstaat bij ................................ voortplanting.
Daardoor is het genotype van individuen van dezelfde soort