Oefening zinsontleden kerst

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

Hoe goed begrijp jij het zinsontleden? 

Hoe vind je de persoonsvorm?

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Hoe vind je het onderwerp in een zin?

Hoe vind je het lijdend voorwerp in de zin?

Hoe vind je het meewerkend voor werp in de zin?

Wat is de bijwoordelijke bepaling in de zin?

De kerstboom is prachtig versierd.

Wat is de pv?

De kerstboom is prachtig versierd.

Wat is het wwg?

De kerstboom is prachtig versierd.

Wat is het onderwerp?

De vrolijke kerstman wenst iedereen een vrolijk kerstfeest.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

De vrolijke kerstman wenst iedereen een vrolijk kerstfeest.
Wat is het onderwerp?

De vrolijke kerstman wenst iedereen een vrolijk kerstfeest.
Wat is het lijdend voorwerp?

De vrolijke kerstman wenst iedereen een vrolijk kerstfeest.
Wat is het meewerkend voorwerp?

De lekkere kerstkoekjes zijn gisteren opgegeten door de kinderen.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

De lekkere kerstkoekjes zijn gisteren opgegeten door de kinderen.
Wat is het onderwerp?

De lekkere kerstkoekjes zijn gisteren opgegeten door de kinderen.
Wat is het lijdend voorwerp?

De lekkere kerstkoekjes zijn gisteren opgegeten door de kinderen.
Wat is het meewerkend voorwerp?

De lekkere kerstkoekjes zijn gisteren opgegeten door de kinderen.
Wat is de bijwoordelijke bepaling?

Hang jij de kerstkrans aan de muur op?

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Hang jij de kerstkrans aan de muur op?

Wat is het onderwerp?

Hang jij de kerstkrans aan de muur op?
Wat is het lijdend voorwerp?

Hang jij de kerstkrans aan de muur op?
Wat is de bijwoordelijke bepaling?