§5.5, 5.7 &5.9 - HV2a

Welkom
§ 5.5, 5.7 & 5.9 
1 / 39
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare school

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom
§ 5.5, 5.7 & 5.9 

Slide 1 - Slide

Lesdoel
Na deze les heb je geoefend met de paragraven 5.5, 5.7 en 5.9  voor de toets en weet je waar je nog mee moet oefenen.

Slide 2 - Slide

woord 1

Slide 3 - Open question

woord 2

Slide 4 - Open question

woord 3

Slide 5 - Open question

woord 4

Slide 6 - Open question

woord 5

Slide 7 - Open question

woord 6

Slide 8 - Open question

woordjes 
Welk woord hoort bij de betekenis?

Slide 9 - Slide

je doel niet bereiken, mislopen, tekortschieten
A
het gebrek
B
finaal
C
falen
D
abominabel

Slide 10 - Quiz

zonder reden, onterecht
A
ongegrond
B
permanent
C
concreet
D
erbarmelijk

Slide 11 - Quiz

1. uiteindelijk
2. volkomen, totaal, volledig
A
ongegrond
B
promoten
C
onfortuinlijk
D
finaal

Slide 12 - Quiz

(bijzonder) verschijnsel
A
abominabel
B
onfortuinlijk
C
het fenomeen
D
de stellige overtuiging

Slide 13 - Quiz

voortdurend, blijvend
A
finaal
B
erbarmelijk
C
concreet
D
permanent

Slide 14 - Quiz

Welke betekenis hoort bij het woord?

Slide 15 - Slide

de bijwerking
A
je bent stervende
B
onbedoeld effect (van een medicijn)
C
voortdurend, blijvend
D
bedolven raken

Slide 16 - Quiz

onfortuinlijk
A
als je pech hebt, met veel tegenslag, ongelukkig
B
overtuiging waarvan iemand heel zeker is.
C
grondig, ingrijpend, met vergaande gevolgen
D
wat in de werkelijkheid bestaat

Slide 17 - Quiz

abominabel
A
1. persoonlijke uitstraling, air 2. glans om iemand heen die alleen een helderziende kan zien
B
1. gemis 2. lichamelijk defect, mankement
C
bijna niets voorstellen
D
afschuwelijk, stuitend, bijzonder slecht

Slide 18 - Quiz

de stamcel
A
gezwel
B
lichaamscel waaruit zich andere specifieke cellen kunnen ontwikkelen
C
overbrengen van een orgaan naar een ander (deel van het) lichaam
D
(bijzonder) verschijnsel

Slide 19 - Quiz

Wat is waar over de bijstelling? Kies de goede antwoorden.

Een bijstelling...
A
is geen zinsdeel, maar een deel van een zinsdeel.
B
zegt iets over een werkwoord in een zinsdeel.
C
zegt iets over een zelfstandig naamwoord in een zinsdeel.
D
is altijd een zelfstandig zinsdeel.

Slide 20 - Quiz

Wat is de bijstelling in de onderstaande zin?
Wageningen, de stad waar de Duitsers capituleerden, is ook bekend door de Wageningen Universiteit.

Slide 21 - Open question

Ik heb dat boek online gekocht bij Bol.com, die handige webshop, gekocht.

Slide 22 - Open question

Vervoeg het werkwoord tussen de haakjes op de juiste manier.

Slide 23 - Slide

Mijn vader........gisteren het programma. (deleten)

Slide 24 - Open question

Hij........(t.t.) graag dat hij heel goed kan dansen. (showen)

Slide 25 - Open question

De school .........me morgen of ik kan komen. (mailen)

Slide 26 - Open question

Het.........programma deed het niet. (downloaden)

Slide 27 - Open question

Tegenwoordig wordt er heel vaak ............als men iets wil opzoeken. (googelen)

Slide 28 - Open question

schrijf de woorden op door het weglatingsstreepje op de juiste manier te gebruiken.

.

bijvoorbeeld:
binnenland en buitenland 
-->
binnen- en buitenland

Slide 29 - Slide

dameskapsalon en herenkapsalon

Slide 30 - Open question

opritten en afritten

Slide 31 - Open question

keelarts, neusarts, oorarts

Slide 32 - Open question

Met of zonder streepje?
A
vanilleyoghurt
B
vanille-yoghurt

Slide 33 - Quiz

Met of zonder streepje?
A
autoongeluk
B
auto-ongeluk

Slide 34 - Quiz

Met of zonder streepje?
A
70jarige
B
70-jarige

Slide 35 - Quiz

Met of zonder streepje?
A
chocoladeijs
B
chocolade-ijs

Slide 36 - Quiz

Met of zonder streepje?
A
nietroker
B
niet-roker

Slide 37 - Quiz

Met of zonder streepje?
A
nietmachine
B
niet-machine

Slide 38 - Quiz

Met of zonder streepje?
A
ministerpresident
B
minister-president

Slide 39 - Quiz