Rekenen met tijd

Rekenen met tijd
Doel: Ik leer rekenen met verschillende vormen van tijd

Nodig: 
kladblok/rekenschrift & pen
1 / 21
next
Slide 1: Slide
RekenenBasisschoolGroep 8

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Rekenen met tijd
Doel: Ik leer rekenen met verschillende vormen van tijd

Nodig: 
kladblok/rekenschrift & pen

Slide 1 - Slide

Een jaar heeft:

- 12 maanden
- 52 weken
- 365 dagen

Kwartaal: 3 maanden




Een week: 7 dagen
Een dag: 24 uur
Een uur: 60 minuten
Een half uur: 30 minuten
Een kwartier: 15 minuten
Een minuut: 60 seconden

Slide 2 - Slide

Hoeveel seconden zitten er in 20 minuten?
A
120
B
2000
C
1200
D
2400

Slide 3 - Quiz

20 minuten x 60 seconden = 1200 seconden

Slide 4 - Slide

Mijn nichtje is 104 weken oud, hoeveel jaar is zij?

Slide 5 - Open question

Datum schrijven
Vandaag is het 2 februari 2021: 2-2-2021

14 juni 2018: 14-6-2018

25 december 2020: 25-12-2020

Slide 6 - Slide

Welke datum is juist?
17 mei 2018
A
17-4-2018
B
17-5-2018
C
5-17-2018
D
18-5-2018

Slide 7 - Quiz

Hoeveel maanden oud ben jij?

Slide 8 - Mind map

Digitale tijd
- 24 uur
- Eerst het uur, dan de tijd
- In minuten precies

Slide 9 - Slide


A
09:21
B
10:20
C
21:21
D
22:19

Slide 10 - Quiz

De stopwatch
02: Minuten
06: seconden
4: 1/10 seconde (tienden)
7: 1/100 seconde (honderdsten) 

Let op! Minuten en seconden is tot 60,
tienden en honderdsten tot 100!

Slide 11 - Slide

Hoeveel tijdsverschil
zit er tussen de twee
stopwatches?
A
2 minuten
B
2 seconden
C
2 tienden
D
2 honderdsten

Slide 12 - Quiz

Vorige week gaf mijn stopwatch 24:12,89 aan na een rondje hardlopen. Vandaag heb ik hetzelfde rondje gerend, maar was ik 4 seconden en 6 tienden sneller. Welke tijd stond er nu op de stopwatch?

Slide 13 - Open question

Tijd en afstand
- Kilometer per uur
- Meter per seconde

Als fietser, rij je ongeveer 20 kilometer per uur
Een voetganger loopt ongeveer 5 kilometer per uur. 

Slide 14 - Slide

Tijd en afstand
Het is 5 kilometer van mijn huis naar school. Ik fiets 20 kilometer per uur. 

5 kilometer is 1/4 deel van 20 kilometer. 
1/4 deel van 60 minuten is 15 minuten. 

Ik doe er 15 minuten over om op de fiets op school te komen. 

Slide 15 - Slide

Tijd en afstand
Ik maak een lange wandeling van 2,5 uur lang. Ik loop 5 kilometer per uur. 

2,5 uur x 5 kilometer per uur = 12,5 kilometer

Slide 16 - Slide

Mijn vriendin woont 4 kilometer bij mij vandaan. Ik wandel met 5 kilometer per uur naar haar toe. Hoe lang doe ik er over?
A
45 minuten
B
12 minuten
C
36 minuten
D
48 minuten

Slide 17 - Quiz

60minuten : 5kilometer = 12 minuten per kilometer
12 minuten x 4 kilometer = 48 minuten over 4 kilometer

Slide 18 - Slide

Ik fiets naar mijn moeder, dit is 1 uur en 15 minuten fietsen. Ik fiets 20 kilometer per uur. Hoe ver is het fietsen?
A
25 kilometer
B
30 kilometer
C
15 kilometer
D
22,5 kilometer

Slide 19 - Quiz

20 kilometer = 60 minuten fietsen
5 kilometer = 15 minuten 


20 kilometer + 5 kilometer = 25 kilometer



Slide 20 - Slide

Sluit af en kom terug in de meet!

Slide 21 - Slide