2 1-6

1b 30 mei
1 / 49
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes, text slides and 8 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

1b 30 mei

Slide 1 - Slide

WELKOM
3 Kader
Welkom

Slide 2 - Slide

Programma




1. fictieopdracht 1: inleveren website
Niet iedereen heeft de url van zijn/haar website ingeleverd!!! 

2. Bijwoordelijke bepaling

3. Lastige werkwoorden
4. Werkwoord spellen hdst. 6
5. Schrijven zonder fouten hdst. 6

Poëzie en fictie: blz. 180, 181

Slide 3 - Slide


De persoonsvorm vinden we door:
A
aantal proef
B
tijdproef
C
aantal proef en tijd proef

Slide 4 - Quiz

De kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.
De persoonsvorm is:
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 5 - Quiz

Wat is het Werkwoordelijk gezegde?
A
het eerste werkwoord van een zin.
B
alle werkwoorden samen in een zin.
C
het laatste werkwoord van een zin.

Slide 6 - Quiz

De kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.
Het wwgezegde is:
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 7 - Quiz

Het onderwerp kun je vinden door de volgende vraag te stellen:
A
wie/wat?
B
wie/wat+persoonsvorm?
C
wie/wat + werkwoordelijk gezegde
D
wie/wat + lijdend voorwerp?

Slide 8 - Quiz

De kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.
Het onderwerp is:
A
De kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 9 - Quiz

In welke volgorde moet je een zin ontleden?
A
ond - pv - zinsdelen - wwg
B
pv - wwg - zinsdelen - ond
C
zinsdelen - ond - pv - wwg
D
pv - wwg - ond - lv - mv bijw. bepaling

Slide 10 - Quiz

Het lijdend voorwerp kun je vinden door de volgende vraag te stellen:
A
wie/wat + wg + o?
B
wie/wat + wg?
C
wie/wat + mv?
D
wie/wat + lv?

Slide 11 - Quiz

Het lijdend voorwerp kan je vervangen door het woord:
A
niets
B
brood
C
iets
D
aan iemand

Slide 12 - Quiz

De kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.
Het lv is:
A
De kinderen
B
vinden
C
de persoonsvorm
D
deze

Slide 13 - Quiz

De kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.
De bijwoordelijke bepaling is:
A
De kinderen
B
vinden
C
de persoonsvorm
D
in deze zin

Slide 14 - Quiz

Een bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen die beginnen met:
A
wanneer, waar, hoe, hoeveel, waarheen, waarom, waardoor, waarmee
B
wie, wat, welke

Slide 15 - Quiz

Wat is de bijwoordelijke bepaling:
Met deze auto wil ik rijden.
A
ik
B
wil rijden
C
auto
D
met deze auto

Slide 16 - Quiz


Bevat deze zin een bijwoordelijke bepaling?
Over een jaar moeten we de auto opnieuw in de garage laten keuren.
A
Nee, de zin bevat geen bijwoordelijke bepaling.
B
Ja, de zin bevat één bijwoordelijke bepaling.
C
Ja, de zin bevat twee bijwoordelijke bepalingen.
D
Ja, de zin bevat drie bijwoordelijke bepalingen.

Slide 17 - Quiz

Waarom wil mijn oma altijd [een zoen] hebben?
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwerp
D
Bijwoordelijke bepaling

Slide 18 - Quiz

Zinsdelen benoemen
  1. Persoonsvorm                        (verander de tijd )
  2. Onderwerp                               (wie + pv?  of wat + pv?)
  3. Werkwoordelijk gezegde   (alle werkwoorden in de zin)
  4. Lijdend voorwerp                  (wie + alle benoemde zinsdelen? of wat + alle                                                                                                    benoemde zinsdelen?)
  5. Meewerkend voorwerp      (aan wie + alle benoemde zinsdelen? of voor                                                                                                       wie + alle benoemde zinsdelen?)
  6. Bijwoordelijke bepaling     wanneer, waar, hoe, hoeveel, waarheen, waarom, waardoor,                                                                          waarmee

Slide 19 - Slide

Blz. 140 en 141
bijwoordelijke bepaling
opdracht 1 t/m 5
- Blz. 144, 145
Lastige werkwoorden

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

Een bijwoordelijke bepaling
  • Belangrijkste zinsdelen: persoonsvorm, onderwerp, gezegde, lijdend voorwerp , meewerkend voorwerp. 
  • Wat overblijft is meestal de bijwoordelijke bepaling (bwb). 
  • Een bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen als  wanneer, waar, waarmee, hoe, hoeveel, hoe, waarom, waarheen, waardoor,

Slide 22 - Slide

Programma
16 mei

25 mei


Hoe schrijf je een e-mail?

1. fictieopdracht 1: inleveren website
Niet iedereen heeft de url van zijn/haar website ingeleverd!!! Cijfer semester 2!!!

2. fictieopdracht 2: Kaft maken voor het boek Ademloos van Gerard van Gemert. 
Voorkant en achterkant, zie info in de ELO. 

3.Schrijven: e-mail 15 juni
4. Toets schrijven :
5. Presentatie: in groepjes van 4 gesprekje
6. toets spelling: 12 juni 

Slide 23 - Slide

Toets 1 spelling
Spelling

-Werkwoorden: persoonsvorm tegenwoordige tijd blz. 232
-Sterke en zwakke werkwoorden blz. 234
-Persoonsvorm verleden tijd van zwakke werkwoorden blz. 236
-Persoonsvorm verleden tijd van sterke werkwoorden blz. 238
-onregelmatige werkwoorden blz. 240




Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

WELKOM
3 Kader
Welkom

Slide 26 - Slide

-Kahoot persoonsvorm tegenwoordige tijd
-Werkwoordspelling: 
-Paragraaf 8, 9, 10, 11, 12
Vanaf blz. 232

-Ademloos
 


Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

B. Korte samenvatting
voetbaltrainer Aart
      Adil
moeder 
vader
broer: Isam
zus: Nawar
zus: Yasirah
-Is gevlucht uit Syrië.
-Hij woont in het azc.
(asielzoekerscen-trum)
-Kan goed voetballen. 
jongens groep 8: 
Wouter, Tijmen, Beau, Rens 

       Joey
    Veldhuis
vader 
moeder
zus: Susan
(=voetbalmaatjes)
Leander
B. Personen (personages) die een rol spelen in het boek. 

Slide 29 - Slide

Vrijheid en gelijkheid
Wat is vrijheid?
-Vrijheid van godsdienst 
-Vrij moeten zijn van armoede. Dat betekent dat je genoeg eten hebt zodat je geen honger hebt. Maar ook dat je in een huis woont en niet op straat. En dat je kleding hebt om te dragen.
-Vrijheid van meningsuiting. Dit betekent je vrij bent om te zeggen wat je denkt, zonder dat je daarvoor bijvoorbeeld gearresteerd wordt. Er zit in Nederland wel een grens aan deze vrijheid. Je mag namelijk mensen niet discrimineren. 
-Vrijheid van angst. Je loopt dan geen gevaar voor oorlog of geweld, maar er is een veilige plek voor je. Kinderen moeten kunnen leven zonder bang te zijn. 

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Video

Vrijheid en Gelijkheid


     Democratie                                                                            Autocratie                                   

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Link

Slide 40 - Video

Slide 41 - Video

Solidariteit
Het solidariteitsbeginsel is in principe dat we allemaal voor elkaar zorgen.

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Video

Diversiteit
-Iedereen is anders, iedereen is divers (anders, er zijn verschillen). Van binnen, we voelen allemaal anders en van buiten, we zien er anders uit

In onze multiculturele samenleving, oftewel een samenleving waar veel verschillende culturen samenleven, is er veel diversiteit (verschil, variatie). 

Variatie in uiterlijk, variatie in achtergrond (taal, eten, regels) en variatie in omgangsnormen. 
In een multiculturele samenleving, moeten we leren omgaan met elkaars verschillen en elkaars verschillen respecteren. Ja kan ook leren van elkaars andere manier van leven en denken. 

Slide 44 - Slide

Slide 45 - Video

Identiteit
Je identiteit bestaat uit allerlei stukjes: je opvoeding en je vrienden bijvoorbeeld. Maar hoe je jezelf laat zien op social media, kan heel anders zijn dan wie je vanbinnen bent. Je identiteit wordt dus ook bepaald door hoe anderen je zien.
Het verhaal dat je over jezelf vertelt. 

Slide 46 - Slide

Slide 47 - Video

Slide 48 - Video

Gesprek over de vier thema's.
-Groepjes van 4.
-In de kamer van meneer de Wit (teamleider).

Slide 49 - Slide