Grammatica H1

1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Grammatica les 1

- Instructie lidwoord (blz. 14)

- Instructie zelfstandig naamwoord (blz. 14-15)


- Opdrachten maken + nakijken



Einde van de les 10 minuten lezen.

Slide 2 - Slide

Herhalingsvraag.

Op 't schoolplein staan twee moeders te kletsen.
A
geen lidwoorden
B
op
C
't
D
te

Slide 3 - Quiz

Herhalingsvraag.

Je naam (bijv. Maaike) is een zelfstandig naamwoord.


A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quiz

Herhalingsvraag.

Waar kun je een zelfstandig naamwoord aan herkennen?
A
Je kunt een zn in het meervoud zetten.
B
Je kunt er een lidwoord voor zetten.
C
Je kunt het zn verkleinen.
D
Alle gegeven antwoorden zijn juist.

Slide 5 - Quiz

Benoem de zelfstandig naamwoorden.

Katja en Sophie zijn gaan stappen in Tilburg.

Slide 6 - Open question

Benoem de zelfstandig naamwoorden.

Vorige week was de eerste schooldag.

Slide 7 - Open question

Samen
Opdracht 1 maken we samen. Pak deze erbij op blz. 14.

Slide 8 - Slide

Aan de slag!

Maken: opdracht 2 t/m 4



Klaar? Start opdracht 5

timer
10:00

Slide 9 - Slide

Grammatica les 2

- Instructie werkwoord (blz. 16)

- Instructie bijvoeglijk naamwoord (blz. 17)

- Instructie voorzetsels (blz. 17)

Slide 10 - Slide

Werkwoorden (doe-woorden)

Werkwoorden zijn doe-woorden oftewel het zijn dingen die je kunt doen: facebooken, appen, liken, lopen, slapen, ruiken etc.


Let op! Er zijn ook werkwoorden die uit 2 delen bestaan namelijk de splitsbare werkwoorden. Deze woorden kunnen op verschillende manieren voorkomen:

1. Ik vind voorlezen leuk.                              

2. De juf leest het boek voor.



Slide 11 - Slide

Welk woord is zo'n splitsbaar werkwoord?


Tip: maak een ik-zin
A
opstarten
B
overleven
C
achtervolgen
D
glimlachen

Slide 12 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord 1

Een bijvoeglijk naamwoord zegt ALTIJD iets over een zelfstandig naamwoord. Het bijvoeglijk naamwoord kan zowel voor als achter het zelfstandig naamwoord staan.  


De rode bal. - De bal is rood.       

De oude man. - De man is oud.     

De  Nederlandse kandidaat. - De kandidaat is Nederlands.


Slide 13 - Slide

Laatst heb ik een hele ... film gezien. De film was ...
A
grappig, grappig
B
grappige, grappige
C
grappig, grappige
D
grappige, grappig

Slide 14 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord 2

Er zijn ook nog stoffelijk bijvoeglijk naamwoorden. Deze geven een materiaal aan en schrijf je met -en op het eind.





Uitzonderingen (LEREN): plastic, aluminium, nylon

Slide 15 - Slide

De nieuwe ... stoelen moeten worden geschilderd.
A
houte
B
hout
C
houten

Slide 16 - Quiz

Voorzetsel (vz)

Voorzetsels zijn kleine woordjes die vaak een tijd of plaats aangeven. Je kunt deze woorden voor de kooi/kast zetten of voor de vakantie.


Op de kast, in de kast...

Tijdens de vakantie, na de vakantie...



Slide 17 - Slide

Aan de slag!

Maken: opdracht 4 t/m 7



Laatste 10 minuten lezen.

timer
15:00

Slide 18 - Slide