persoonsvorm, onderwerp, gezegde en lijdend voorwerp in een zin vinden;
hoe je het stappenplan voor het benoemen van zinsdelen moet gebruiken.
Slide 3 - Slide
Belangrijk om te weten!
We herhalen de theorie van deze paragraaf.
Je mag op ieder moment tijdens deze les besluiten om zelf met de opdrachten te beginnen. Doe dit alleen als je de theorie beheerst!
Slide 4 - Slide
Persoonsvorm en gezegde
Het gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin (Ik ben vergeten mijn huiswerk te maken.).
De persoonsvorm is altijd een werkwoord en vind je op de volgende manieren: 1)vraagproef; 2)tijdproef; 3)getalproef.
Vragen of is iets niet duidelijk? Geef dit aan, dan leg ik het nog een keer uit.
Slide 5 - Slide
Onderwerp
Je vindt het onderwerp door de vraag te stellen: wie (soms wat)+ de persoonsvorm.
De burgemeester van Schiedam geeft vanmiddag een persconferentie. (pv=geeft; wie geeft? antw= De burgemeester van Schiedam)
Slide 6 - Slide
Lijdend voorwerp
Je vindt het lijdend voorwerp door de vraag te stellen: Wat (soms wie) + gez + ow.
Op het LIFE College heeft iedere leerling een bibliotheekpas. (gez= heeft; ow= iedere leerling; lv= een bibliotheekpas.)
Slide 7 - Slide
Zinsdelen
Een zinsdeel is één woord of een groepje woorden dat bij elkaar hoort.
Voor de persoonsvorm staat nooit meer dan één zinsdeel.
Zoek altijd eerst de persoonsvorm in de zin op, voordat je de zin gaat verdelen in zinsdelen. Als je de persoonsvorm hebt gevonden, kun je de overige zinsdelen opzoeken.
Slide 8 - Slide
Zelfstandig werken
Maak de opdrachten die je hebt gekregen. De antwoorden schrijf je op in je schrift. Als iets niet duidelijk is, kun je dit vragen.
Slide 9 - Slide
Voorbeeldzin
1. Ik heb een lekker ijsje gegeten.
2. Ik loop samen met mijn vrienden naar school.
3. Gisteren /ben/ ik / naar de bioscoop / geweest.