TRA-23P/O Sport

SPORT
1 / 32
next
Slide 1: Slide
DuitsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

SPORT

Slide 1 - Slide

die Lernziele
  • du hast mit dem Hörverstehen geübt (Video)
  • du hast mit dem Leseverstehen geübt (Arbeitsblätter)
  • du kannst kurz erzählen, was dein Lieblingssport ist (Präsentation) 
  • du hast mit dem Wortschatz geübt (SO!)

Slide 2 - Slide

Sport: was wisst ihr schon? Welche deutsche Wörter kennt ihr schon?

Slide 3 - Mind map

6

Slide 4 - Video

00:34
Duitsers voetballen ook zonder voetbalvereniging in hun vrije tijd.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quiz

01:25
Waar kijken Duitsers het liefste voetbal?
A
Thuis op televisie
B
Met vrienden in de kroeg
C
In het stadion of in de kroeg

Slide 6 - Quiz

02:00
Volgens de trainster zijn er meer jongens dan meisjes die voetballen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quiz

02:25
Veel mensen zijn vrijwilliger in de voetbalverenigingen. Hiervoor krijgen zij geld.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quiz

03:25
Welke jongeren zullen volgens de trainer eerder profvoetballers worden?
A
Jongeren die bij andere profvoetballers kunnen aankloppen
B
Jongeren die bereid zijn meer te geven dan de anderen
C
Jongeren die elke dag meetrainen

Slide 9 - Quiz

04:09
Wat betekent 'Tor' in het Nederlands?

Slide 10 - Open question

An die Arbeit: Lesetext
Wat?: Leestekst + werkblad
Hoe?: Zelfstandig 
Hulp?: Steek je hand op 
Tijd?: +/- 15 minuten
Uitkomst?: Je hebt geoefend met het thema sport en de bijbehorende woordenschat/zinnen
Klaar?: Bespreek de antwoorden met je klasgenoot 

Slide 11 - Slide

Eure Präsentation - Sport!
  • Schrijf handige zinnen/woorden op van het werkblad
  • Mini-presentatie over jouw sport (c.a. 4 zinnen)
  • +/- 5 voorbereidingstijd 
  • Klassikaal presenteren

Speel je geen sport? Bedenk een sport waarover je iets kunt vertellen. 

Slide 12 - Slide

Richtig oder Falsch?
Wir üben mal mit dem Wortschatz!

Grün: richtig
Rosa: falsch

Slide 13 - Slide

"Salü" bedeutet "Hallo daar" 
Übersetzt bitte:

Slide 14 - Slide

"Wie" bedeutet "hoe" 
Übersetzt bitte:

Slide 15 - Slide

Das ist "Belgien" 

Slide 16 - Slide

"Wie" bedeutet "hoe" 
Übersetzt bitte:

Slide 17 - Slide

Das ist "die Hausnummer"

Slide 18 - Slide

"Wieder" bedeutet "waarheid" 
Übersetzt bitte:

Slide 19 - Slide

Es geht ihm gut

Slide 20 - Slide

Deutsch ist die "Muttersprache" von Frau Meijners 

Slide 21 - Slide

"Wer" bedeutet "wie" 
Übersetzt bitte:

Slide 22 - Slide

Das ist "Österreich" 

Slide 23 - Slide

In Duitsland kan je "Guten Mittag" zeggen
Übersetzt bitte:

Slide 24 - Slide

Das ist Belgien

Slide 25 - Slide

"Weltweit" bedeutet "wereldwijd" 
Übersetzt bitte:

Slide 26 - Slide

"Grüss Gott" bedeutet "hallo"

Slide 27 - Slide

Beim Begrüssen kann man "tschüss" sagen

Slide 28 - Slide

"Etwa" bedeutet "precies" 
Übersetzt bitte:

Slide 29 - Slide

Beim Begrüßen kann man "bis bald!" sagen

Slide 30 - Slide

"Moin!" bedeutet "goedemorgen!" 
Übersetzt bitte:

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide