Werkwoordspelling - Les 3

   
   Les 3

- De persoonsvorm in de verleden tijd



1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

   
   Les 3

- De persoonsvorm in de verleden tijd



Slide 1 - Slide



Werk elke slide één voor één door. Lees goed wat er verteld wordt en maak alle opgaven en vragen.  Ook die in je boek staan (per slide wordt dit aangegeven).
Als je vragen hebt, dan kun je deze in de klas aan mij stellen.


Instructie

Slide 2 - Slide

  • Theorie 
  • Oefening
  • Oefening in je werkboek
  • Evaluatie
Legenda

Slide 3 - Slide

Hoe vind jij de persoonsvorm in een zin?

Slide 4 - Open question

Hoe vind je het onderwerp in een zin?

Slide 5 - Open question

Alles wat in het verleden gebeurde. 


Denk aan: gisteren, zonet, vorige week, vorige maand, vorig jaar

Persoonsvormen schrijf je steeds anders als de tijd verandert.
De verleden tijd

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide


Is het volgende werkwoord een D of een T woord?

Verhuizen
A
stam+te
B
stam+de
C
Geen van beide

Slide 9 - Quiz


Is het volgende werkwoord een D of een T woord?

Verloven
A
stam+te
B
stam+de
C
Geen van beide

Slide 10 - Quiz


Is het volgende werkwoord een D of een T woord?

draaien
A
stam+te
B
stam+de
C
Geen van beide

Slide 11 - Quiz


Is het volgende werkwoord een D of een T woord?

verliezen
A
stam+te
B
stam+de
C
Geen van beiden

Slide 12 - Quiz

Een sterk werkwoord lijkt op een normaal werkwoord. 
In de tegenwoordige tijd moet je de stamregel toepassen.
In de verleden tijd veranderen de woorden van klank.

Bijvoorbeeld: denken - dachten / lopen - liepen / vangen - vingen
Sterke werkwoorden -  LET OP!

Slide 13 - Slide

Werkboek oefening
Ga naar bladzijde 31 en maak opdracht 1 en 2
Als je klaar bent, kom je bij me om het na te laten kijken.

Slide 14 - Slide

Leespauze
timer
10:00
Pak je leesboek uit de krat en ga 10 minuten lezen.
Je kan de timer hiervoor gebruiken.

Slide 15 - Slide


Noteer de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in de VT.

De kip [leggen] een ei.

Slide 16 - Open question


Noteer de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in de VT.

Waarom [antwoorden] jullie niet?

Slide 17 - Open question


Noteer de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in de VT.

Het meisje [praten] aan één stuk door.

Slide 18 - Open question


Noteer de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in de VT.

De kachel [branden] de hele dag.

Slide 19 - Open question


Noteer de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in de VT.

Wij [lachen] even naar hem.

Slide 20 - Open question


Noteer de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in de VT.

Het geschreeuw [klinken] heel hard.

Slide 21 - Open question

Werkboek oefening
Ga naar bladzijde 57 en maak opdracht 3
Als je klaar bent, kom je bij me om het na te laten kijken.

Slide 22 - Slide

Weet je nog hoe de regels voor de persoonsvorm zijn in de tegenwoordige tijd?
Maak een schema in je schrift of op een blaadje.
Zet onder elkaar:
Ik
Jij
Hij/zij/ het

Schrijf achter elk onderwerp wat de regel is. 
Als je het niet meer weet, kun je het opzoeken in les 1.
Als je klaar bent, laat je jouw schema door mij controleren.
Herhaling

Slide 23 - Slide

Vul de juiste vorm in op de open plekken

Slide 24 - Slide

Nakijken
werd
leek
speelden
leefden
noemen
beeldt
uit
kleedt
gedraagt
ontmoetten
kwamen
Heb je een vraag over een fout die je hebt gemaakt.
Loop even bij me langs.

Ik leg het je graag uit.

Slide 25 - Slide



Je hebt nu de volgende dingen geleerd:

-De regels van de persoonsvorm in de verleden tijd
- Hoe je de persoonsvorm moet schrijven in de verleden tijd.
- Hoe je de verleden tijd en tegenwoordige tijd door elkaar gebruikt.


Evaluatie

Slide 26 - Slide




Wat heb je onthouden van deze les?

Slide 27 - Open question



Wat ging er deze les, volgens jou, goed?

Slide 28 - Open question



Over welk onderwerp zou je graag meer uitleg willen?

Slide 29 - Open question

De volgende les ga je leren:

- Wat de voltooide tijd is
- Hoe je het voltooid deelwoord moet schrijven
- Ga je de tijden herkennen in zinnen en kan je de juiste vorm bepalen
En gebruik je de persoonsvorm in de vt, tt en het voltooid deelwoord op het juiste moment.

Je hebt nodig:

- Je IPad
- Koptelefoon / oortjes
- Je werkboek
- Schrift en pen.
De volgende les

Slide 30 - Slide