Vragers & Aanbieders (1e) H3. Vraag en aanbod

Week 50 (vanaf 9 december) 
Hoofdstuk 3. Vraag en aanbod
  • actualiteit
  • herhaling vorige les (opbrengst, kosten en winst)
  • filmpje (vraag & aanbod)
  • leerdoelen (de vraag)
  • instructie (de vraag)
  • maakwerk: opdracht 3.1 t/m 3.7, 3.8 t/m 3.14 en 3.15
1 / 43
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Week 50 (vanaf 9 december) 
Hoofdstuk 3. Vraag en aanbod
  • actualiteit
  • herhaling vorige les (opbrengst, kosten en winst)
  • filmpje (vraag & aanbod)
  • leerdoelen (de vraag)
  • instructie (de vraag)
  • maakwerk: opdracht 3.1 t/m 3.7, 3.8 t/m 3.14 en 3.15

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Waar is de vraag
van afhankelijk?

Slide 3 - Mind map

Vraag (Qv) is afhankelijk van
  1. prijs (p)
  2. stand van de economie
  3. inkomen (van de consumenten)
  4. bevolkingsomvang (aantal consumenten)
  5. behoefte (voorkeur van de consumenten)
  6. prijzen van substitutie (vervangende) goederen
  7. prijzen van complementaire (aanvullende) goederen
  8. wettelijke bepalingen (zoals subsidies)
  9. incidentele factoren (zoals terrorisme, epidemie of ramp)

Slide 4 - Slide

Opdracht 3.1 (pagina 34)
1. de economie krimpt wereldwijd
  • vraag naar treinreizen daalt
2. de terrorismedreiging neemt toe
  • vraag naar treinreizen daalt
3. mensen krijgen meer vrije tijd
  • vraag naar treinreizen stijgt
4. vliegreizen worden duurder
  • vraag naar treinreizen stijgt
5. de prijs van treinkaartjes op de HSL wordt fors verlaagd
  • vraag naar treinreizen stijgt

Slide 5 - Slide

Betalingsbereidheid
  • Betalingsbereidheid is het maximale bedrag dat een koper wil betalen voor een product.

  • Hoeveel ben je bijvoorbeeld bereid te betalen voor FIFA21?

  • Verschilt per persoon, subjectief!

Slide 6 - Slide

Consumentensurplus
  • De marktprijs kunnen we verwerken in een grafiek met een horizontale lijn (blauw)!
  • Bij een prijs van € 15 gaan Sabine, Youssef en Sander FIFA kopen, maar Irene en Maze niet.
  • Het verschil tussen de betalingsbereidheid en de prijs noemen we het consumentensurplus!
  • De consument hoeft minder middelen op te offeren dan hij bereid was.
  • Wanneer we al deze individuele meevallers bij elkaar optellen, vinden we het consumentensurplus = € 5 (van Sabine) + € 2,5 (van Youssef) + € 0 (van Sander) = € 7,5 
  • Omzet = € 15 x 3 = € 45
  • Hoe groter het surplus, hoe efficiënter de uitkomst (= welvaart), zij kunnen met het surplus immers iets anders kopen.

Slide 7 - Slide

Vraagfunctie
Wat is het verband tussen de prijs (P = oorzaak)
en de gevraagde hoeveelheid (Qv = gevolg)?

Dit is een negatief verband omdat als de prijs (P)
daalt, de gevraagde hoeveelheid (Qv) stijgt en als de
prijs (P) stijgt, de gevraagde hoeveelheid (Qv) daalt.

Vraagfunctie: Qv = -20P + 324

Let op: hoeveelheid (Q) op de horizontale as,
               en de prijs (P) op de verticale as!

Slide 8 - Slide

Vraagfunctie (tekenen)
Teken de vraagfunctie: Qv = -20P + 324

1. Assenstelsel, horizontale en verticale as?
  • Q (hoeveelheid) altijd op de horizontale as!
  • P (prijs) altijd op de verticale as!
2. Wat je nodig om een (rechte) lijn te tekenen?
  • 2 punten!
3. Punt 1: vul 0 in voor P, en bereken Qv!
  • Qv = -20 x 0 + 324 = 324                                                             (324; 0)
4. Punt 2. vul 0 in voor Qv,, en bereken P!
  • 0 = -20P + 324 => 20P = 324 => P = 324 / 20 = € 16,20  (0; 16,2)

Slide 9 - Slide

Opdracht 3.6
Vraagfunctie vlucht Eindhoven - Antalya: Qv = -0,9P + 450

a. Bereken het aantal tickets bij een prijs van € 0 en € 400.
  • Qv (P = 0) = -0,9 x € 0 + 450 = 450  tickets              Qv (P = 400) = -0,9 x € 400 + 450 = 90  tickets
b. Teken de vraaglijn en c. de prijslijn P = 100 en lees (en bereken) het aantal verkochte tickets.
  • Qv (P = 100) = -0,9 x € 100 + 450 = 360 tickets
d. Arceer het consumentensurplus.
e. Welke prijs moet de maatschappij vaststellen om 2 vliegtuigen met 189 passagiers te vullen?
  • Qv = 378 => 378 = -0,9P + 450 => -72 = -0,9P => P = € 80
f. Daalt door de prijsverlaging van € 100 naar € 80 ook de omzet.
  • Omzet = p x q = > 360 x € 100 = € 36.000 naar 378 x € 80 =  € 30. 240 => omzetdaling! 

Slide 10 - Slide

Verschuiving langs en van de vraaglijn
  • Verschuiving langs de vraaglijn: prijs (p)
  • Verschuiving van de vraaglijn (zie figuur rechts):
  1. stand van de economie
  2. inkomen (van de consumenten)
  3. bevolkingsomvang (aantal consumenten)
  4. behoefte (voorkeur van de consumenten)
  5. prijzen van substitutie (vervangende) goederen
  6. prijzen van complementaire (aanvullende) goederen
  7. wettelijke bepalingen (zoals subsidies)
  8. incidentele factoren (zoals terrorisme, epidemie of ramp)

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Welke variabele staat op de horizontale as bij een vraaglijn?
A
prijs (p)
B
hoeveelheid (q)

Slide 13 - Quiz

Wat voor soort lijn is de vraaglijn meestal?
A
stijgend
B
horizontaal
C
dalend
D
verticaal

Slide 14 - Quiz

De vraagfunctie van een treinreis Buitenpost - Amsterdam luidt Qv = -0,5P + 50 (met Qv in 1.000 per maand).

Hoeveel vragers zijn er bij een prijs van € 20?
A
30.000
B
40.000
C
50.000
D
60.000

Slide 15 - Quiz

Door welke van de volgende veranderingen verschuift de vraaglijn van Coca-Cola niet?
A
het inkomen van consumenten stijgt
B
de prijs van Coca-Cola daalt
C
de behoefte aan cola daalt
D
de prijs van 7-up stijgt

Slide 16 - Quiz

Als het aantal kopers van wasmachines toeneemt, verschuift de vraaglijn van wasmachines ...
A
naar rechts
B
naar links
C
niet

Slide 17 - Quiz

Maakwerk deze week
  • wat: opdracht 3.1 t/m 3.8 in je schrift
  • hoe: fluisterend overleg met buurman / buurvrouw mag
  • hulp: buurman / buurvrouw of steek je vinger op
  • tijd: tot 5 minuten voor einde les
  • uitkomst: zo ver mogelijk
  • klaar: ga verder met opdracht 3.9 t/m 3.15 in je schrift

Slide 18 - Slide

Week 50 (vanaf 9 december) 
Hoofdstuk 3. Vraag en aanbod
  • actualiteit
  • filmpje
  • herhaling vorige les (de vraag)
  • leerdoelen (het aanbod)
  • instructie (het aanbod)
  • maakwerk: 3.1 t/m 3.7, 3.8 t/m 3.14 en 3.15

Slide 19 - Slide

Waar is het aanbod
van afhankelijk?

Slide 20 - Mind map

Aanbod (Qa) is afhankelijk van
  1. prijs (p)
  2. aantal aanbieders
  3. kosten
  4. wettelijke bepalingen (zoals heffingen)
  5. innovatie

Slide 21 - Slide

Verkoopbereidheid
  • Verkoopbereidheid is de minimale prijs die een fabrikant / verkoper wil ontvangen voor een product / dienst.

  • Verschilt per fabrikant / verkoper, subjectief!

Slide 22 - Slide

Producentensurplus
  • De marktprijs kunnen we verwerken in een grafiek met een horizontale lijn (blauw)!
  • Bij een prijs van € 50 gaan Oman, Ruslan en Noordzee het product aanbieden, maar Diepzee en Poolkappen niet.
  • Het verschil tussen de verkoopbereidheid en de prijs noemen we het producentensurplus!
  • De fabrikant / verkoper krijgt een hogere prijs dan de minimale prijs die hij er eigenlijk voor wilde hebben.
  • Wanneer we al deze individuele meevallers bij elkaar optellen, vinden we het producentensurplus = € 25 (van Oman) + € 10 (van Rusland) + € 0 (van Noordzee) = € 35 
  • Omzet = € 50 x 3 = € 150
  • Hoe groter het surplus, hoe efficiënter de uitkomst (= welvaart), zij kunnen het surplus immers toevoegen aan het resultaat.

Slide 23 - Slide

Aanbodfunctie
Wat is het verband tussen de prijs (P = oorzaak)
en de aangeboden hoeveelheid (Qa = gevolg)?

Dit is een positief verband omdat als de prijs (P)
daalt, de aangeboden hoeveelheid (Qa) daalt en als de
prijs (P) stijgt, de aangeboden hoeveelheid (Qa) stijgt.

Aanbodfunctie: Qa = 5P - 25

Let op: hoeveelheid (Q) op de horizontale as,
               en de prijs (P) op de verticale as!

Slide 24 - Slide

Aanbodfunctie (tekenen)
Teken de aanbodfunctie: Qa = 5P - 25

1. Assenstelsel, horizontale en verticale as?
  • Q (hoeveelheid) altijd op de horizontale as!
  • P (prijs) altijd op de verticale as!
2. Wat je nodig om een (rechte) lijn te tekenen?
  • 2 punten!
3. Punt 1: vul 0 in voor Qa, en bereken P!
  • 0 = 5P - 25 => 5P = 25 => P = 25 / 5 => P =  € 5          (0; 5)
4. Punt 2. vul een grotere P in dan bij punt 1, en bereken Qa!
  • Qa (P=20) = 5 x € 20 - 25 = 75                                          (75; 20)

Slide 25 - Slide

Verschuiving langs en van de aanbodlijn
  • Verschuiving langs de aanbodlijn: prijs (p)
  • Verschuiving van de aanbodlijn (zie figuur rechts):
  1. aantal aanbieders
  2. kosten
  3. wettelijke bepalingen (zoals heffingen)
  4. innovatie

Slide 26 - Slide

Marktevenwicht
In een perfect werkende markt gaat de markt op zoek
naar het marktevenwicht. Dat is de prijs (P) waarbij vraag
en aanbod in evenwicht zijn (Qv = Qa).

Gegeven:
 - vraagfunctie     Qv = -4P + 100
 - aanbodfunctie Qa = 5P - 25

Bereken het marktevenwicht (Qv = Qa)
  • -4P + 100 = 5P - 25 => -4P - 5P = -25 - 100 => -9P = -125 => P = -125 / -9 => P = € 13,89
  • vul P in Qv = -4 x € 13,89 + 100 => Qv = 44,44 of Qa = 5 x € 13,89 -25 = 44,44

Slide 27 - Slide

Marktevenwicht
We hebben zojuist berekend dat de:
  - evenwichtsprijs = € 13,89
  - evenwichtshoeveelheid = 44,44

1. bereken de omzet in het evenwicht
  • omzet = p x q = € 13,89 x 44,44 = € 617,27
2. arceer het consumentensurplus bij de evenwichtsprijs
3. arceer het producentensurplus bij de evenwichtsprijs
4. bereken het consumenten- en producentensurplus bij de evenwichtsprijs
  • consumentensurplus = (€ 25 - € 13,89) x 44,44 x 0,5 = € 246,86
  • producentensurplus = (€ 13,89 - € 5) x 44,44 x 0,5 = € 197,54

Slide 28 - Slide

Surplus berekenen
Bereken o.b.v. de figuur het producentensurplus.
  • oppervlakte groene driehoek (producentensurplus)
  • verticaal prijs (p) = € 25 - € 10 = € 15
  • horizontaal hoeveelheid (q) = 30 - 0 = 30
  • producentensurplus = € 15 x 30 x 0,5 = € 225
Bereken o.b.v. de figuur het totale surplus.
  • oppervlakte oranje driehoek (consumentensurplus)
  • verticaal prijs (p) = € 50 - € 25 = € 25
  • horizontaal hoeveelheid (q) = 30 - 0 = 30
  • consumentensurplus = € 25 x 30 x 0,5 = € 375
  • totale surplus = producentensurplus + consumentensurplus =  € 225 + € 375 = € 600

Slide 29 - Slide

Belangrijke termen
  • Maximale betalingsbereidheid = € 50


  • Consumentensurplus = 30 x € 25 / 2 = € 375


  • Evenwichtsprijs = € 25

  • Producentensurplus = 30 x € 15 / 2 = € 225

  • Minimale verkoopbereidheid = € 10

Slide 30 - Slide

Opdracht 3.7 (pagina 38)
1. de bevolking van Rusland neemt af
  • de vraag naar Russische auto's daalt
  • de vraaglijn verschuift naar links
2. de autoprijs in Ruslan is verdubbeld door het ontbreken van onderdelen
  • de vraag naar Russische auto's daalt
  • de vraaglijn verschuift niet
3. door een overvloedig aanbod van Russische auto's is de prijs sterk gedaald
  • de vraag naar Russische auto's stijgt
  • de vraaglijn verschuift niet
4. het inkomen van de Russen is met 20% gestegen
  • de vraag naar Russische auto's stijgt
  • de vraaglijn verschuift naar rechts
5. de Russen kopen liever chique Mercedessen in Duitsland
  • de vraag naar Russische auto's daalt
  • de vraaglijn verschuift naar links

Slide 31 - Slide

Opdracht 3.11 (pagina 41)

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Welke variabele staat op de verticale as bij een aanbodlijn?
A
prijs (p)
B
hoeveelheid (q)

Slide 34 - Quiz

Wat voor soort lijn is de aanbodlijn meestal?
A
stijgend
B
horizontaal
C
dalend
D
verticaal

Slide 35 - Quiz

De aanbodfunctie van elektrische fietsen in Nederland luidt Qa = 2P - 2000 (met Qa in 1.000 stuks per jaar). Bij welke prijs worden er 1 miljoen per jaar aangeboden?
A
€ 1.000
B
€ 1.500
C
€ 2.000
D
€ 2.500

Slide 36 - Quiz

Als de overheid door de nieuwe klimaatdoelen de accijns op benzine verhoogd, verschuift de aanbodlijn van benzine ...
A
naar rechts
B
naar links
C
niet

Slide 37 - Quiz

Voor een markt gelden de volgende vraag en aanbod functie Qv = -2P + 80 en Qa = 4P - 40. Bereken de evenwichtshoeveelheid?
A
20
B
30
C
40
D
60

Slide 38 - Quiz

Maakwerk deze week
  • wat: opdracht 3.9 t/m 3.15 in je schrift
  • hoe: fluisterend overleg met buurman / buurvrouw mag
  • hulp: buurman / buurvrouw of steek je vinger op
  • tijd: tot 5 minuten voor einde les
  • uitkomst: zo ver mogelijk
  • klaar: ga verder met opdracht 3.16 in je schrift

Slide 39 - Slide

Opdracht 3.14 en 3.15 (pagina 43)

Slide 40 - Slide

Opdracht 3.16
Vliegroute: Qv = -0,5P + 80    &    Qa = P - 40 (met Q x 1.000)

a. Teken de vraag en -aanbodlijn geef de evenwichtsprijs en -hoeveelheid op de assen aan.
b. Bereken de evenwichtsprijs.
  • Qv  = Qa => -0,5P + 80 = P - 40 => -1,5P = -120 => P = € 80
c. Bereken de bijbehorende marktafzet en -omzet.
  • marktafzet = Qv (P = € 80) = (-0,5 x € 80 + 80 ) x 1.000 = 40.000  tickets
  • marktomzet = p x q = € 80 x 40.000 = € 3.200.000
d. Arceer het producentensurplus.
e. Arceer het consumentensurplus

Slide 41 - Slide

Opdracht 3.16 (vervolg)
f. De overheid besluit een belastingheffing van € 6 per ticket,
    hoe verschuift de aanbodlijn?
  • de aanbodlijn verschuift naar links / boven, minder aanbod
g. Door de heffing verandert de aanbodlijn in Qa = P - 46. Bereken de nieuwe evenwichtsprijs.
  • Qv = Qa => -0,5P + 80 = P - 46 => -1,5P = -126 => P = € 84
h. Bereken het aantal tickets dat bij de nieuwe prijs wordt gevraagd en aangeboden.
  • Qv (P = € 84) = (-0,5 x € 84 + 80 ) x 1.000 = 38.000 tickets
i. Bereken de opbrengst voor de overheid.
  • Opbrengst overheid = € 6 x 38.000 = € 228.000 
j. Bereken hoeveel procent van de heffing is doorberekend aan de consument.
  • De prijs is gestegen van € 80 naar € 84, de heffing is € 6, dus 4/6 × 100% = 66,7%

Slide 42 - Slide

Opdracht 3.16 (vervolg)
k. Wordt het totale surplus groter of kleiner door de heffing?
  • Het totale surplus wordt kleiner.
  • Als de aanbodlijn naar links / boven verschuift, wordt zowel de driehoek van het consumentensurplus als de driehoek van het producentensurplus kleiner.

Wordt de totale welvaart groter of kleiner?
  • Dat is de vraag hoe goed de overheid de heffing weer besteedt in de economie.

Slide 43 - Slide