This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Verwijswoorden?
Slide 1 - Slide
Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
Welk(e) verwijswoord(en) gebruik je bij het-woorden?
A
dit
B
deze
C
die
D
dat
Slide 2 - Quiz
Namen van landen/provincies/steden zijn onzijdig.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 3 - Quiz
Je verwijst met de woorden 'het' en 'zijn' naar onzijdige woorden.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 4 - Quiz
Brabant is trots op ... mooie tradities zoals carnaval.
A
haar
B
zijn
Slide 5 - Quiz
Iedereen was blij om het meisje ... weer gevonden was.
A
die
B
dat
Slide 6 - Quiz
De jongen ... altijd afwezig was, bleek ineens tóch in de les te zijn!
A
die
B
dat
Slide 7 - Quiz
Michelangelo is misschien wel de grootste kunstenaar ... ik ken.
A
die
B
dat
Slide 8 - Quiz
Hoe weet je of een woord mannelijk of vrouwelijk is?
Helaas kun je dat vaak niet ‘weten’; je moet het opzoeken. Onzijdige woorden zijn goed herkenbaar aan het lidwoord het, maar mannelijke en vrouwelijke woorden hebben allebei het lidwoord de. Er zijn zelfs vrij veel de-woorden die niet meer specifiek mannelijk of vrouwelijk zijn. Er staat dan de (v/m) of alleen de in de woordenboeken en -lijsten. Dat geldt bijvoorbeeld voor groep, taal en tas. In de praktijk vatten de meeste (Noord-)Nederlanders deze woorden als mannelijk op, maar voor veel Vlamingen en Zuid-Nederlanders zijn ze vrouwelijk.
Bron: onzetaal.nl
Raadpleeg het Groene Boekje of een woordenboek
Online!
www.woordenlijst.org
Slide 9 - Slide
Ingewikkeld dus!
* Bij twijfel opzoeken!
Denk aan de 'thee-regel':
- Woorden met heT als lidwoord, krijgen diT of daT als verwijswoord
- Woorden met dE als lidwoord krijgen diE of dezE als verwijswoord