Ma 19 april de of het woorden

De- en het-woorden
Mannelijk, vrouwelijk, onzijdig
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

De- en het-woorden
Mannelijk, vrouwelijk, onzijdig

Slide 1 - Slide

De - woorden
(mannelijk & vrouwelijk)

Die + Deze
Het - woorden
(onzijdig)

Dit + Dat

Slide 2 - Slide

taalverzorging formuleren
In onze taal hebben woorden een geslacht: mannelijk, vrouwelijk of onzijdig. Dit heet het woordgeslacht.

De mannelijke en vrouwelijke woorden krijgen het lidwoord de. Je moet meestal wel in het woordenboek opzoeken of een woord mannelijk of vrouwelijk is.

De onzijdige woorden krijgen het lidwoord het.

Slide 3 - Slide

mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?

Het-woorden --> onzijdig

De-woorden --> mannelijk of vrouwelijk


Slide 4 - Slide




het-woorden 

het, zijn, dat, dit 





De-woorden 

Hem, hij, zijn, zij, ze, haar 
die, deze
Onzijdig
Mannelijk/vrouwelijk

Slide 5 - Slide

mannelijk/vrouwelijk/onzijdig 

Slide 6 - Slide




het-woorden 

dat, dit 





De-woorden 
 
die, deze
Onzijdig
Mannelijk/vrouwelijk

Slide 7 - Slide

Mannelijk, vrouwelijk en onzijdig
Verwijswoorden

Slide 8 - Slide

Welk verwijswoord je gebruikt hangt af van het woordgeslacht:
- mannelijk (m)
- vrouwelijk (v)
- onzijdig (o)

Slide 9 - Slide

Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?

De koningin
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 10 - Quiz

Is het woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
D
geen idee

Slide 11 - Quiz

De-woorden zijn
A
Mannelijk
B
Onzijdig
C
Vrouwelijk
D
Mannelijk of vrouwelijk

Slide 12 - Quiz

Is het woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
D
geen idee

Slide 13 - Quiz

Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?
gordijn
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 14 - Quiz

Hoe zie je in een woordenboek dat een woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is?
timer
0:20
A
Door de, het of een
B
Door (m), (v) of (o)
C
Door in, uit of over
D
Door (m), (w) of (i)

Slide 15 - Quiz

Noteer 5 dingen die je ziet bij opdracht 1 in je boek.
Noteer de woorden met de of het.

Slide 16 - Open question

Noteer 5 dingen die je ziet bij opdracht 1 in je boek.
Noteer de woorden met die of dat.

Slide 17 - Open question

Huiswerk voor do 22 april

Maken opdr. 1  van blok 6



Leren de moeilijke woorden van blz. 229

Slide 18 - Slide