E. Schrijfopdracht: Dialoog met twee personen.

Schrijfopdracht 2: Dialoog tussen twee personen.
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Schrijfopdracht 2: Dialoog tussen twee personen.

Slide 1 - Slide

Je gebruikt de dubbele punt bij:
een opsomming
Je kunt je opgeven voor verschillende activiteiten: tennis, buikdansen en salsa.
  • een verklarende opmerking
Er zijn dus twee oplossingen: of je houdt nu je mond, of je pakt je spullen en je gaat.

een citaat
In het grammaticaboek staat: "Een zin begin je met een hoofdletter en eindig je met een punt, een vraagteken of een uitroepteken."

Slide 2 - Slide

De directe rede geeft letterlijk weer wat iemand zegt of denkt.
In de directe rede schrijf je dus eigenlijk een 'gesproken citaat' op: 
je schrijft namelijk de letterlijke uitspraak.

Mijn zus zei: "Ik fiets liever naar de sportclub."
Ik antwoordde: "Vind je het goed als ik meega?"
Mijn moeder reageerde: "Dan kom ik jullie vanavond wel weer halen."

Bij de indirecte rede gebruik je geen aanhalingstekens, omdat dat niet de letterlijke uitspraak is. 
Mijn zus zei dat ze liever niet de sportclub fietst 

Slide 3 - Slide

  • In de directe rede staat de dubbele punt voor de uitspraak.

  • De uitspraak zelf begint met een hoofdletter.
  
  • Als de zin begint met de uitspraak, wordt geen dubbele punt, maar een komma geschreven.


"Ik fiets liever naar de sportclub", zei mijn zus.





Slide 4 - Slide

Aanhalingstekens

Omdat in de directe rede letterlijk wordt herhaald wat iemand gezegd heeft, staat dat deel tussen aanhalingstekens: "..."


Freek vraagt: "Wanneer krijg ik nieuwe voetbalschoenen?"




Slide 5 - Slide


Neem de zin over en gebruik hoofdletters waar nodig, een dubbele punt en aanhalingstekens.
mijn zus riep blijf van mijn kleren af!

Slide 6 - Open question


Neem de zin over en gebruik hoofdletters waar nodig, komma('s) waar nodig en aanhalingstekens.
vind je het goed als ik meega antwoordde ik.

Slide 7 - Open question

Let op
 
Soms bestaat een citaat uit verschillende delen.
Beide delen krijgen aanhalingstekens.
• Het eerste deel krijgt aan het einde een komma vóór de sluittekens.
Na het deel dat geen citaat is, komt weer een komma.
• Het tweede deel van het citaat begint niet met een hoofdletter.

'Ik ga slapen,' zei mijn broertje, 'want ik ben zo moe.'

'Ik ga slapen,' zei mijn broertje, 'want ik ben zo moe.'





Slide 8 - Slide


Neem de zin over en gebruik hoofdletters waar nodig, komma('s) en aanhalingstekens.
ik kom al riep sander nog even mijn veters strikken

Slide 9 - Open question

  • Gedachten worden zonder aanhalingstekens geschreven.

Ik dacht: wat een suffe middag is dit.              wel een dubbele punt, 
                                                                         geen ".." en geen hoofdletter.







Slide 10 - Slide

 Andere gevallen waar aanhalingstekens gebruikt worden:

  1.  Als je een woord ironisch bedoelt: Hij eet vanavond weer eens 'gezond'. (Je bedoelt hamburgers met frietjes.)
  2. Dat was nog eens een 'nieuwtje'. (Dat was dus oud nieuws.)
  3. Als je een woord in de tekst wilt benadrukken, omdat het een bijzonder of ongebruikelijk woord is:
  • De leerlingen vonden dat wel 'chill'.
  • De zogenaamde 'chickflicks' worden steeds populairder.
  • Hun gedrag was erg 'aso'.


Slide 11 - Slide


In welke zin zijn de leestekens op de juiste manier gebruikt?
A
Hij dacht: "ik heb wel zin in een ijsje."
B
Hij dacht: ik heb wel zin in een ijsje.
C
Hij dacht: Ik heb wel zin in een ijsje.
D
Hij dacht: "Ik heb wel zin in een ijsje."

Slide 12 - Quiz

Eindopdracht
Je gaat zelf een scène schrijven waarin een dialoog tussen twee personages (fictief) centraal staat.

In de dialoog houd je rekening met dialooglabels en de lay-out van het geschreven dialoog. 


Slide 13 - Slide

De negen kamers

Slide 14 - Slide

Korte samenvatting
Jonas heeft al tijdenlang vreselijke hoofdpijnen. Juist op het moment dat hij alleen thuis is, worden ze vrijwel ondraaglijk en gebeuren er rare dingen. 's Nachts wordt er ingebroken en de inbreker laat een groot boek achter over een huis dat onverwacht verschijnt. Als later op de dag eenzelfde huis op een braakliggend veldje opdoemt, is zijn nieuwsgierigheid gewekt en besluit hij naar binnen te gaan. Terwijl zijn hoofd bonkt, zwerft hij door de kamers van het mysterieuze huis waar zich gebeurtenissen en verhalen ontrafelen die heen en weer deinen tussen droom en werkelijkheid. In een bloemrijke stijl, die doet denken aan de boeken van Carlos Ruiz Zafón en Gabriel García Márquez, schildert Rauwerda een wereld die nog lang na het dichtslaan van het boek blijft hangen.

Slide 15 - Slide

Moeilijke woorden in de tekst
verscholen: verborgen/verschuilen 
statige: deftig
mijden: ontwijken
verloederen: vervallen 
deinen: zachtjes op en neer gaan
springtij: bijzonder krachtige eb en vloed
geteisterd: zwaar beschadigen; erg laten lijden
gedrocht: monster / iets dat lelijk of belachelijk is
onbeduidend:  niet belangrijk, weinig betekenend
precisie: nauwkeurigheid

pij: lang gewaad van een kloosterling; habijt
resoluut: vastberaden
inconsequent: niet volgens hetzelfde patroon / tegenstrijdig / tegensprekend
scalpel: (medisch) ontleed- en operatiemes
onverstoorbaar: niet te storen
kennelijk: (duidelijk) zichtbaar of blijkbaar 
ijzingwekkend: schrik, huivering veroorzakend

Slide 16 - Slide

Lezen 
Op blz. 38 t/m 42 van je oefenboek staat (in roze bladzijdes) een verhaal. Je leest het verhaal voordat je 
verder gaat met de opdrachten.



Slide 17 - Slide

Bespreken (1)
1. Wie zijn er het meest in gesprek?
2. Weet je wie er aan het woord is?
3. Waar zie je dat aan?
4. Wat valt je op aan de regelafbreking in de tekst? 

Slide 18 - Slide

Bespreken (2)
1. Gebruik je aanhalingstekens bij gedachten?
2. Wanneer zet je komma's binnen aanhalingstekens?
3. Wanneer gebruik je een dubbele punt bij een citaat? 
4. Voor lezers is het fijn dat je de spellingsregels voor aanhalingstekens gebruikt bij een dialoog. Leg uit waarom. 

Kijk voor de antwoorden op blz. 191 van je handboek.

Slide 19 - Slide

Dialooglabels (1)
Dit zij woorden zoals 'zij zegt', of 'roep ik', 
Deze woorden laten zien wie wanneer praat en maken de overgang tussen dialoog en gedachten of sfeerbeschrijving gemakkelijker. 



Slide 20 - Slide

Dialooglabels (2)
Schrijvers zeggen dat een verhaal voor 90% uit het werkwoord 'zeggen' moet bestaan omdat dit een onzichtbaar woord is voor een lezer. 
- snikken   - pleiten
- zuchten - mompelen

- uitroepen  - smeken

- kalmeren  - schreeuwen



Slide 21 - Slide

Welke dialooglabels kun jij bedenken?

Slide 22 - Mind map

Aan de slag
Oefenboek: blz. 44-45: opdracht 6,7, 8, 9
Handboek: 188-189 (hoofdletters) + 190-191 (leestekens).

Lees de opdrachten GOED door. Niet zomaar beginnen met de opdrachten. Vraag jezelf af: wat wordt gevraagd, wat moet ik doen en wat is precies de bedoeling. 



Slide 23 - Slide

Beoordeling

Slide 24 - Slide