3.4 Water als oplosmiddel

3.4 Water als oplosmiddel


Waar komt dit water vandaan?   3.1 soorten water
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NaskMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

3.4 Water als oplosmiddel


Waar komt dit water vandaan?   3.1 soorten water

Slide 1 - Slide

Wat gaan we deze les doen?
Herhalen vorige les;

Leerdoelen van deze les;

Introductie, instructie en controle vragen over de les;

Vragen maken die horen bij de les.

Slide 2 - Slide

Quiz
Waarom staat er een schaalverdeling op een vloeistofthermometer?
A
Zo kun je de temperatuur aflezen
B
Zo weet je wanneer water bevriest
C
Zo weet je wanneer water kookt
D
Zo weet je wat voor weer het is

Slide 3 - Quiz

Quiz
Je zet het glas met water en ijsblokjes in de diepvries. Wat is dan de temperatuur van het water in het glas?
A
Lager dan 0 graden Celsius
B
0 graden Celsius
C
Hoger dan 0 graden Celsius

Slide 4 - Quiz

Introductie
Soms drink je gewoon een glas water uit de kraan. Soms maak je met water een andere drank, bijvoorbeeld limonade of thee. Water kun je gebruiken als oplosmiddel.


Slide 5 - Slide

leerdoelen:
3.4.1 Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen een mengsel en een zuivere stof.
3.4.2 Je kunt uitleggen wat een oplossing is.
3.4.3 Je kunt voorbeelden noemen van oplossingen.
3.4.4 Je kunt drie manieren noemen waardoor je iets sneller kunt oplossen.
3.4.5 Je kunt beschrijven wat een suspensie is.
3.4.6 Je kunt voorbeelden noemen van suspensies.


Slide 6 - Slide

leerdoelen:
3.4.1 Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen een mengsel en een zuivere stof.

Lees voor
Mengsel

Je drinkt een glas water uit de kraan. Dan drink je alleen schoon en zuiver drinkwater. Maar je gebruikt water ook vaak samen met een andere stof. Bijvoorbeeld:
• water met zeep om je te wassen;
• water met ranja om te drinken;
• water met zout om in te koken.
 


Slide 7 - Slide

leerdoelen:
3.4.1 Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen een mengsel en een zuivere stof.
Lees voor
Water kun je mengen met een andere stof. Mengen betekent: twee of meer stoffen bij elkaar doen. Twee of meer stoffen bij elkaar noem je een mengsel. Voorbeelden van mengsels zijn: water en zeep, water en ranja, water en zout.
Een mengsel bestaat altijd uit twee of meer stoffen. 
Water met zout is een mengsel, want je hebt twee stoffen. Een zuivere stof bestaat uit één stof. Zout is bijvoorbeeld een zuivere stof.

Slide 8 - Slide

leerdoelen:
3.4.1 Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen een mengsel en een zuivere stof.
Lees voor









Opdracht 1 tot en met 2.

Slide 9 - Slide

Quiz
Een zuivere stof bestaat uit één stof?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quiz

Quiz
Een mengsel bestaat uit meerdere stoffen?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quiz

leerdoelen:
3.4.2 Je kunt uitleggen wat een oplossing is.
3.4.3 Je kunt voorbeelden noemen van oplossingen.
Oplossing
In warm water hang je een theezakje. De smaak en de kleurstoffen uit de thee trekken in het water. Je krijgt een glas thee. In de afbeelding zie je hoe thee oplost in water. 
De thee valt in heel kleine deeltjes uit elkaar in het water. 
Je krijgt dan een oplossing van thee in water.

Slide 12 - Slide

leerdoelen:
3.4.2 Je kunt uitleggen wat een oplossing is.
3.4.3 Je kunt voorbeelden noemen van oplossingen.
Twee stoffen
Een oplossing is altijd helder. Helder betekent dat je erdoorheen kunt kijken. Dat zie je, als je een glas thee tegen het licht houdt.
Misschien doe je ook nog suiker in je thee. Dan moet je goed roeren. Je ziet de suiker nu niet meer in het water zitten. De suiker is opgelost. Bij oplossen valt een stof in heel kleine deeltjes uit elkaar. Zo klein, dat je de deeltjes niet meer ziet.
Bij oplossen heb je twee stoffen nodig. Eén van die stoffen is altijd een vloeistof. Bijvoorbeeld: water en suiker. Je lost de suiker op in het water. Het water is het oplosmiddel. Het oplosmiddel is dus de vloeistof waarin je iets oplost. Door het oplosmiddel te schudden of te roeren, lost de suiker sneller op.

Slide 13 - Slide

leerdoelen:
3.4.2 Je kunt uitleggen wat een oplossing is.
3.4.3 Je kunt voorbeelden noemen van oplossingen.
Als je suiker oplost in warme thee, dan lijkt het of de suiker verdwenen is. Dat is natuurlijk niet zo. Als je van de thee proeft, smaakt hij zoet. Dus de suiker is er nog steeds. De suikerdeeltjes zitten tussen de waterdeeltjes. 
Maar de suikerdeeltjes zijn zó klein geworden, dat je ze niet meer kunt zien.

De suikerdeeltjes (rood) zijn onzichtbaar tussen de waterdeeltjes (blauw).

Slide 14 - Slide

leerdoelen:
3.4.2 Je kunt uitleggen wat een oplossing is.
3.4.3 Je kunt voorbeelden noemen van oplossingen.

Slide 15 - Slide

leerdoelen:
3.4.4 Je kunt drie manieren noemen waardoor je iets sneller kunt oplossen.
Snel oplossen
Je wilt suiker oplossen in je thee. Suiker bestaat uit losse, kleine korrels. Je doet de suiker in de warme thee. Hoe warmer de thee, hoe sneller de suiker oplost. Dan ga je roeren. Dat doe je om de suiker snel op te lossen. Zou je poedersuiker gebruiken in plaats van gewone suiker, dan lost de suiker nog sneller op.
Oplossen kun je dus op drie manieren sneller maken:
door het oplosmiddel warm te maken;
door te roeren;
door de stof die je wilt oplossen, heel fijn te maken.
Opdracht: 3 tot en met 6.


Slide 16 - Slide

Quiz
Samir doet een suikerklontje in zijn thee.
Wanneer lost het suikerklontje het best op?
A
Als de thee koud is
B
Als de thee warm is
C
Het maakt niet uit of de thee warm of koud is.

Slide 17 - Quiz

leerdoelen:
3.4.5 Je kunt beschrijven wat een suspensie is.
3.4.6 Je kunt voorbeelden noemen van suspensies.
Suspensie
Een glas sinaasappelsap staat een tijd op tafel. Dan zakken er kleine stukjes naar de bodem. Op de bodem van het glas ligt nu een laagje met stukjes sinaasappel. In het sap zitten dus kleine stukjes vaste stof. Daarom moet je een pak sinaasappelsap altijd goed schudden voordat je het in een glas schenkt.
Zo’n mengsel van een vloeistof en kleine stukjes vaste stof, noem je een suspensie. 
De kleine stukjes lossen niet verder op. Ze zweven in de vloeistof. Daardoor is een suspensie altijd troebel. Troebel betekent dat je er niet doorheen kunt kijken.

Slide 18 - Slide

leerdoelen:
3.4.5 Je kunt beschrijven wat een suspensie is.
3.4.6 Je kunt voorbeelden noemen van suspensies.
 In een suspensie zweven kleine stukjes vaste stof (geel) in een vloeistof (blauw).

Oplossing en suspensie
In de afbeelding zie je een oplossing en een suspensie.
• Limonade is een oplossing. Een oplossing is altijd helder en soms gekleurd.
• Sinaasappelsap is een suspensie. Een suspensie is altijd troebel en gekleurd.
Limonade is een oplossing en sinaasappelsap is een suspensie.



Opdracht 7 en 8

Slide 19 - Slide

Quiz
Welke twee dranken zijn een suspensie?
A
cola en melk
B
thee en suiker
C
melk en sinaasappelsap
D
water en melk

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Slide

Aan het werk! NOVA
Wat? 3.4 Water als oplosmiddel
Opdracht 1 t/m 8
Niet de P-opdrachten!
Waar? In Magister naar leermiddelen Nova Nask. 
Hoe? Als het bord op rood staat werk je alleen en in stilte.
Als het bord op groen staat mag je fluisterend overleggen met je buurman. 
Heb je vragen? Steek je hand op en ik kom bij je. 
Klaar? Kijk het dan na!

timer
1:00

Slide 22 - Slide


Schrijf drie dingen op die je deze les hebt geleerd.
Dit is een open vraag.

Slide 23 - Open question


Stel een vraag over iets wat je 
nog niet zo goed hebt begrepen.
Dit is een open vraag.

Slide 24 - Open question