This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.
ENKELVOUD
ik - mijn - mein
jij - jouw - dein
zij - haar - ihr
hij - zijn - sein
het - zijn - sein
MEERVOUD:
wij - ons/onze - unser
jullie - jullie - euer
zij - hun - ihr
u - uw - Ihr