KT2 Het bezittelijk voornaamwoord

Het bezittelijk voornw.
 het bezittelijk voornaamwoord
1 / 18
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Het bezittelijk voornw.
 het bezittelijk voornaamwoord

Slide 1 - Slide

het bezittelijk voornaamwoord

Vandaag ga je het bezittelijk voornaamwoord in het Duits leren.
Maar wat is eigenlijk het bezittelijk voornaamwoord?
Kijk naar het volgende uitlegfilmpje.
  

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Wat is het bezittelijk voornaamwoord in deze zin?
Hoe heet jouw oma?
A
Hoe
B
heet
C
jouw
D
oma

Slide 4 - Quiz

Wat is het bezittelijk voornaamwoord in deze zin?
Haar moeder heet Agnes
A
haar
B
moeder
C
heet
D
Agnes

Slide 5 - Quiz

het bezittelijk voornaamwoord

Bezittelijke  voornaamwoorden zijn woorden als mijn, jouw, enz.

 De persoon is  de eigenaar of maker van het voorwerp: 

mijn fiets

haar tekening

hun huis

jouw broer

zijn auto

Slide 6 - Slide

Let op!!!

Het bezittelijk voornaamwoord vervangt het lidwoord dus:


Das ist ein Fahrrad.  = Das ist mein Fahrrad

Das ist eine Schule = Das ist meine Schule


Slide 7 - Slide

Zoals je hebt gemerkt, hebben wij voor elk persoon een bezittelijk voornaamwoord:

ENKELVOUD

ik - mijn - mein

jij - jouw - dein

zij - haar - ihr

hij - zijn - sein  

het - zijn - sein



Slide 8 - Slide

Zoals je hebt gemerkt, hebben wij voor elk persoon een bezittelijk voornaamwoord.

MEERVOUD:

wij - ons/onze - unser

jullie - jullie - euer

zij - hun - ihr

u - uw - Ihr



Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Was ist (jouw) Name (m)?
A
sein
B
mein
C
dein
D
Ihr

Slide 11 - Quiz

(mijn) Hobby (o) ist Handball.
A
Meine
B
Mein
C
Deine
D
Dein

Slide 12 - Quiz

Das sind (onze) Eltern (mv).
A
meine
B
dein
C
ihr
D
unsere

Slide 13 - Quiz

(jullie) Auto (o) ist sehr schön.
A
unser
B
euere
C
unsere
D
euer

Slide 14 - Quiz

(onze) Klassenlehrer (m) heißt Meier.
A
Ihr
B
Ihre
C
Unser
D
Euere

Slide 15 - Quiz

Maaike ist (haar) Freundin (v).
A
meine
B
ihr
C
ihre
D
euere

Slide 16 - Quiz

(uw) Handy (o) klingelt, Frau Schmidt!
A
Dein
B
Ihr
C
Sein
D
Unser

Slide 17 - Quiz

Das ist (mijn) Fahrrad (o).
A
meine
B
deine
C
mein
D
sein

Slide 18 - Quiz