This lesson contains 36 slides, with interactive quiz and text slides.
Items in this lesson
Chapitre 3
Les bonnes affaires!
C'est lundi,
le 12 mars.
Aujourd'hui .....
Slide 1 - Slide
Quel temps fait-il aujourd'hui?
Il fait beau Il fait mauvais
Il fait chaud Il fait froid
Il fait du soleil Il pleut
Il neige
Il fait du vent Il est nuageux
Slide 2 - Slide
Quel temps fait-il aujourd'hui?
Il y a du brouillard Il gèle et il dégèle
Il a y de l'orage
Slide 3 - Slide
Planning d'aujourd'hui
* B getallen
* C parler français
* D grammaire
Les devoirs pour lundi: 60 t/m 100 zie blz. 130
So hoofstuk 3: maandag 25 maart
Slide 4 - Slide
Sur la table....
* TES LIVRES:
Cahier d'activités A
(Livre d'activités voortaan)
* TON CAHIER
* TA TROUSSE
Slide 5 - Slide
La ville: Orléans
Slide 6 - Slide
Sujet
Le sujet de chapitre 3: faire du shopping.
Liam et Évan ont achté deux shorts de bain dans un magasin à Orleáns. Évan a oublié son shorts. Pauvre Évan!
Les baskets: l'histoire etc.
Getallen: 60 t/m 1000
Les buts:
Het aanwijzend naamwoord
De onregelmatige werkwoorden: pouvoir et vouloir
Slide 7 - Slide
Prends ton livre!
Livre d'activités A:
page 107 Lire
Faire B:
Exercice: 13 d
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Prends ton livre!
Livre d'activités A:
page 108 Parler
Faire B:
Exercices: 14 a b
15 a
Slide 10 - Slide
Parler français!
Slide 11 - Slide
Faire les magasins:
* On va en ville, samedi?
* Comment tu trouves ce jean bleu?
* Il coute 45 euros seulement.
* Tu fais quelle taille?
* Tu veux l'acheter?
Faire les magasins:
* Oui, je voudrais acheter un nouveau jean.
* Pas mal! Il coute combien?
* Ce n'est pas cher
* Du M
* Non, il est trop petit.
* Oui, il est beau!
Slide 12 - Slide
Faire les magasins:
* On va au centre-ville, vendredi?
* Comment tu trouves cette robe verte?
* Elle coute 45 euros seulement.
* Tu fais quelle taille?
* Tu veux l'acheter?
Faire les magasins:
* Oui, je voudrais acheter une nouvelle robe.
* Pas mal! Elle coute combien?
* Ce n'est pas cher
* Du S
* Non, elle est trop grande.
* Oui, elle est belle!
Slide 13 - Slide
Faire les magasins:
* On va en ville, ce weekend?
* Comment tu trouves ce jean bleu?
* Il coute combien?
* Ce n'est pas cher
* Du M
* Oui, il est beau!
Faire les magasins:
* Oui, je voudrais acheter un nouveau jean.
* Pas mal!
* Il coute 45 euros seulement.
* Tu fais quelle taille?
* Tu veux l'acheter?
* Non, il est trop petit
Slide 14 - Slide
Prends ton livre!
Livre d'activités A:
page 110 Grammaire
Faire B:
Exercice: 17 a b c d
18 a b c
Slide 15 - Slide
Het aanwijend voornaamwoord
Het kruisjessysteem:
| |
--------------- --------------
| |
Slide 16 - Slide
Het aanwijzend voornaamwoord
In het Frans kijk je naar de bezitting en niet naar de bezitter.
Check dus of het zn mannelijk, vrouwelijk of meervoud is.
ce of cet | cette deze trui = ce pull want: lepull
--------------- deze jurk = cette robe want: larobe
ces | ces deze truien = ces pulls want: lespulls
die deze dit hotel = cet hôtel want: l'hôtel
dit dat
Slide 17 - Slide
Les devoirs
Leren de getallen 60 t/m 1000 voor maandag 11 maart: dictée
Slide 18 - Slide
In deze Franse les ben ik meer te weten gekomen over.......
Slide 19 - Mind map
La fin du cours. À la prochaine!
Slide 20 - Slide
Instruction
Wat : Maken van "intro" op blz. 6: opdracht 1b,2 en 3
Hoe : Zorg dat je de vragen goed leest! Je werkt IN JE BOEK!
Wie : Overleg in tweetallen
Tijd : 10 minuten
Klaar : Starten met leren Apprendre 1:
Schrijf de woordjes voluit achterin je schrift.
Slide 21 - Slide
ZS: zelfstandig werken in stilte
Voordelen:
*Rustige sfeer om in te werken.
*Aanscherpen concentratie
*Betere Focus
*Zelf oplossingsgericht nadenken
Na 10 minuten mag je zeker vragen stellen.
Slide 22 - Slide
Range ton ordinateur!
Slide 23 - Slide
L'article défini (het bepaalde lidwoord)
In het Frans zijn de zelfstandige naamwoorden mannelijk of vrouwelijk.
Mannelijk Vrouwelijk
De pen = le stylo De tafel = la table
Het boek = le livre Het huis = la maison
De tuin = le jardin De lineaal = la règle
De computer = l'ordinateur De school = l'école
Slide 24 - Slide
L'article défini (het bepaalde lidwoord)
Er zijn geen regels die bepalen wanneer een woord mannelijk is of vrouwelijk. Je zult dat dus uit je hoofd moeten leren. Bestudeer de vocabulaire dus goed!
Wat een klein beetje kan helpen is dat veel Franse woorden die eindigen op de letter "e" vaak vrouwelijk zijn. Maar niet altijd!
Wel zijn alle woorden die eindigen op de letters "ion" vrouwelijk.
Slide 25 - Slide
L'article défini (het bepaalde lidwoord)
In het Frans is de uitspraak heel belangrijk. Soms wordt er iets afgekort, vervangen en/of aan elkaar uitgesproken.
Mannelijk Vrouwelijk
De computer = l'ordinateur De school = l'école
Bij de bovenstaande voorbeelden is niet meer te zien of het woordje nou vrouwelijk is of mannelijk. Dit heeft te maken met de klinkerbotsing.
Slide 26 - Slide
L'article défini (het bepaalde lidwoord)
De klinkerbotsing.
Voor een klinker ( a u o e i) of een h die je niet hoort (stomme H) veranderen de bepaalde lidwoorden "le" en "la" in "l'
Mannelijk Vrouwelijk
De computer = l'ordinateur De school = l'école
Je ziet het ook bij bijvoorbeeld: ik heb = j'ai of ik woon = j'habite
Slide 27 - Slide
Zelfstandige naamwoorden
mannelijk of vrouwelijk?
la chaise et le mur
le balcon et le bureau
la voiture et la cuisine
Slide 28 - Slide
L'article indéfini (het onbepaalde lidwoord)
Het onbepaalde lidwoord in het Nederlands is = "een"
In het Frans zijn er 3 vormen:
Mannelijk Vrouwelijk
Een pen = un stylo Een tafel = une table
Een boek = un livre Een huis = une maison
Een tuin = un jardin Een lineaal = une règle
Een computer = un ordinateur Een school = une école
Slide 29 - Slide
Zelfstandige naamwoorden
mannelijk of vrouwelijk?
une chaise et un mur
un balcon et un bureau
une voiture et une cuisine
Slide 30 - Slide
L'article indéfini (het onbepaalde lidwoord)
Het meervoud van "un" en "une" in het Frans is: des
In het Nederlands hebben wij dat niet.
Mannelijk Vrouwelijk
pennen = des stylos tafels = des tables
boeken = des livres huizen = des maisons
tuinen = des jardins linealen = des règles
computers = des ordinateurs scholen = des écoles
Slide 31 - Slide
Prends ton cahier!
Il faut prendre des notes!
Slide 32 - Slide
Het bezittelijk voornaamwoord
Bezittelijke voornaamwoorden geven aan dat er een bepaalde relatie is tussen een persoonen een zelfstandig naamwoord.
Jade heeft haar rugzak. = Jade a sonsac à dos.
Timéo heeft zijn tent. = Timéo a satente.
Slide 33 - Slide
Het bezittelijk voornaamwoord
In het Frans kijk je naar de bezitting en niet naar de bezitter. Dat is anders dan in het Nederlands. Controleer dus goed of het zelfstandig naamwoord mannelijk, vrouwelijk of meervoud is.
mon | ma mijn rugzak = mon sac à dos want: le sac à dos
--------------- mijn tent = ma tente want: la tente
mes | mes mijn rugzakken = mes sacs à dos want: les sacs à dos
mijn mijn tenten = mes tentes want: les tentes
Slide 34 - Slide
Het bezittelijk voornaamwoord
Het kruisjessysteem:
| | |
--------------- -------------- --------------
| | |
Slide 35 - Slide
Het bezittelijk voornaamwoord
In het Frans kent het bezittelijk vnw meerdere vormen: