This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.
Introductie voorzetsels van tijd.
Aansluitend oefenen jullie hiermee!
De voorzetsels on, in en at worden gebruikt voor tijd.
In gebruik je bij maanden, jaartallen, siezoenen en dagdelen.
They moved to the UK in 1999.
Dad walks the dog in the morning.
Leaves fall in autumn.
On gebruik je voor dagen en data.
I play football on Saturdays.
The concert was on May the first.
At gebruik je bij kloktijden. Ook bepaalde dagdelen
The film starts at 7 o'clock.
At night. At noon. at the same time
Er zijn een paar uitdrukkingen waarin je altijd at gebruikt.
We often have matches at weekends.
Mum always makes pudding at Christmas.
I can tell jokes and dance at the same time.
Now do exercise 15 on page 15
Finished? Go to som, steppingstones and