H3.8 Spelling (Hoofdletters)

3.8 Spelling 
Correct gebruiken van hoofdletters 
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

3.8 Spelling 
Correct gebruiken van hoofdletters 

Slide 1 - Slide

Vorige week 
  • Persoonlijk- en bezittelijk voornaamwoord 
  • Woordsoorten 
  • Zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord  

Slide 2 - Slide

Wat weet je nog? 

Slide 3 - Slide

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
Op
maandag
zit
Naomi
aan
de
kassa.

Slide 4 - Drag question

Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Ik
Zijn
Haar
Hij
Mijn
Uw
Jij

Slide 5 - Drag question

Wat is het zelfstandig werkwoord in de zin:
Ik heb de was opgehangen.
A
de was
B
heb
C
heb opgehangen
D
opgehangen

Slide 6 - Quiz

Vandaag 
  • Welk spellingtype ben jij? ;)
  • Wanneer gebruik je hoofdletters? 
  • Opdrachten maken 

Slide 7 - Slide

Welk type past bij jou?

Slide 8 - Slide

Welk type ben jij?
A
Spellingkwijler
B
Spellinglijder
C
Spellingmijder

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Video

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
Kerstcadeau
B
kerstcadeau

Slide 11 - Quiz

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
Pasen
B
pasen

Slide 12 - Quiz

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
december
B
December

Slide 13 - Quiz

Hoofdletter of een hoofdletter?
A
Ameland
B
ameland

Slide 14 - Quiz

Samenvatting; hoofdletters
Hoofdletters gebruik je:
  • Aan het begin van de zin.
  • Bij een eigen naam (en afgeleide namen): bijvoorbeeld Turkije is met een hoofdletter en Turkse pizza ook. Merknamen, aardrijkskundige namen, boeken/films.
  • Bij feestdagen en historische gebeurtenissen: Kerstmis, Suikerfeest, Tweede Wereldoorlog.

Slide 15 - Slide

Dit vind ik nog lastig van H3
A
Persoonlijk- en bezittelijk voornaamwoord
B
Zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord
C
Hoofdletters gebruiken
D
Werkwoordspelling

Slide 16 - Quiz

Huiswerk
3.8 spelling opdracht 3, 5, 6, 9abc 

Slide 17 - Slide