1hv Formuleren p.2 verbanden tussen zinnen

timer
15:00
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

timer
15:00

Slide 1 - Slide

Verbanden tussen zinnen
Formuleren
Nieuw Nederlands 1hv - H3

Slide 2 - Slide

Planning
Nakijken grammatica (10)
Lezen (15)
Openen (5)
Formuleren H2 (10)
Aan de slag! (25)
Afsluiten (5)

Slide 3 - Slide

Toetsweekstof
Grammatica H4 t/m H8 (al bijna helemaal af!)
Formuleren P. 3, 4 en 5

Slide 4 - Slide

Lesinhoud
Formuleren H2 herhalen
Theorie formuleren H3
Samen oefenen
Zelf aan de slag
Planning boekbesprekingen invullen met rad

Slide 5 - Slide

Formuleren H2: verwijswoorden
In teksten staan woorden die verwijzen naar andere woorden (meestal een zn) in de tekst.

De dochter die het liefst was,
 liep zingend op straat.

Slide 6 - Slide

Waar of niet waar?
Je verwijst naar 'de vrouw' met dit of dat en naar de man met 'die of deze'.
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quiz

Vul het juiste verwijzende woord in:
Een paardje ..... lange manen heeft, kun je mooi invlechten.
A
die
B
dat
C
dit
D
deze

Slide 8 - Quiz

Vul het juiste verwijzende woord in:
De huizen die daar staan zijn erg duur, maar ... hier zijn goedkoop.
A
die
B
dat
C
dit
D
deze

Slide 9 - Quiz

Vul het juiste verwijzende woord in:
Ik oefen nog een keer een mooi liedje ... ik morgen mag zingen.
A
die
B
dat
C
dit
D
deze

Slide 10 - Quiz

Vul het juiste verwijzende woord in:
Een vader .... op school komt lunchen, heet een overblijfvader.
A
die
B
dat
C
dit
D
deze

Slide 11 - Quiz

Les van vandaag
Huiswerk (15)
Openen (5)
Aan de slag! (20)
Theorie + quiz (20)
Afsluiten (10)

Doel: Ik ken de verschillende verbanden met signaalwoorden.

Slide 12 - Slide

Aan de slag!
Wat? Lezen theorie+maken opdracht 1 en 2 van Formuleren p. 2
Hoe? Lesboek en antwoorden in schrift, blz 232
Tijd? 20 minuten
Hulp? Je mag samenwerken, zachtjes
overleggen
Klaar? Opdracht 3 maken!

Slide 13 - Slide

Formuleren p. 2: Zinnen staan in verband met elkaar
Opsomming
Tegenstelling
Tijd (chronologie)
Oorzaak-gevolg
Reden
Toelichting (voorbeeld)
Conclusie/samenvatting
Voorwaarde


Slide 14 - Slide

Opsomming
Er worden verschillende dingen achter elkaar genoemd.
Je herkent dit verband aan de volgende signaalwoorden:
ook, verder, bovendien, nog, daarnaast, niet alleen....maar ook, ten eerste , ten tweede 

Mijn vrije tijd gebruik ik voor leuke dingen. Ten eerste sport ik graag. Verder houd ik van televisiekijken. Ook vind ik het heerlijk om een spannend boek te lezen.

Slide 15 - Slide

Tegenstelling
Na een uitspraak wordt meteen het tegenovergestelde beweerd.
 
Je herkent dit verband aan de volgende signaalwoorden:
maar, daarentegen, echter, integendeel, enerzijds...anderzijds, daar staat tegenover

Evert is een avontuurlijke vent. Zijn vriend daarentegen is een enorme huismus die er geen behoefte aan heeft bijzondere dingen te beleven.

Slide 16 - Slide

Tijd (Chronologie)
De gebeurtenissen in de tekst worden verteld in chronologische volgorde.

 Je herkent dit verband aan de volgende signaalwoorden:
Eerst, daarna, dan, toen, eens, vroeger, nu, ooit, later, voordat, nadat

Als ik naar school ga, moet ik eerst met de trein, dan met de tram en daarna nog een stukje lopen.

Slide 17 - Slide

Oorzaak- gevolg

Iemand doet een uitspraak die een oorzaak bevat. Daarna wordt het gevolg van die oorzaak genoemd. Je hebt geen keuze, het gevolg ontstaat altijd door de oorzaak.


Je herkent een oorzaak-gevolg aan de volgende signaalwoorden:

daardoor, hierdoor, doordat, zodat, waardoor, als gevolg van


Het pad liep schuin en had steentjes, daardoor ben ik uitgegleden.

Slide 18 - Slide

Reden

Na of voor een uitspraak wordt een reden genoemd. Een reden geeft aan waarom iemand iets wel of niet doet. Je hebt een keuze, je kunt het ook niet doen of iets anders kiezen.

Je herkent een reden aan de volgende signaalwoorden:

daarom, want, omdat, namelijk, dus, immers


Voor het spelen van een goede voetbalwedstrijd heb je een goede conditie nodig, daarom train ik twee keer per week. 

Slide 19 - Slide

Toelichting (voorbeeld)
Een uitspraak wordt gevolgd door een of meerdere voorbeelden.

Je herkent een voorbeeld aan de volgende signaalwoorden:
bijvoorbeeld, als voorbeeld, zoals, neem nou

Mijn moeder maakt graag Italiaanse gerechten, zoals pizza of pasta. 

Slide 20 - Slide

Voorwaarde

Er zit een voorwaarde gebonden aan de zin.

Je herkent een voorwaarde aan de volgende signaalwoorden:

Als...(dan), indien, tenzij, wanneer, mits


Lisa mag morgen mee naar de kerstmarkt, tenzij ze haar huiswerk nog niet af heeft. 

Lisa mag morgen mee naar de kerstmarkt, mits ze haar huiswerk af heeft. 
* LET OP: Deze zinnen betekenen precies hetzelfde!

Slide 21 - Slide

Conclusie/samenvatting

Er wordt een conclusie of samenvatting van de tekst gegeven.


Je herkent een conclusie/samenvatting aan de volgende signaalwoorden:

Kortom, dus, daarom, al met al, samengevat


Jeremy wilde niet naar de dierentuin, Sven wilde niet naar het pretpark en Yorrick wilde niet naar het zwembad. Kortom, ze konden het niet eens worden over wat ze gingen doen. 

Slide 22 - Slide

Welk signaalwoord past?
........... het glad was, viel ik met mijn fiets.
A
Desondanks
B
Zoals
C
Tenzij
D
Doordat

Slide 23 - Quiz

Welk signaalwoord past?
Jan eet geen oliebol, .......... hij lust geen rozijnen.
A
omdat
B
maar
C
daarnaast
D
want

Slide 24 - Quiz

Welk verband?
Ik eet jouw oliebol ook op, tenzij je naar huis komt.
A
opsomming
B
reden
C
voorwaarde
D
tijd/chronologie

Slide 25 - Quiz

Welk verband?
Vorig jaar deed ik niet aan de lijn, nu moet ik wel op de kilo's letten.
A
tijd/chronologie
B
voorwaarde
C
oorzaak/gevolg
D
toelichting

Slide 26 - Quiz