BEELDSPRAAK

BEELDSPRAAK
LETTERLIJK                                                               FIGUURLIJK
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

BEELDSPRAAK
LETTERLIJK                                                               FIGUURLIJK

Slide 1 - Slide

Lesdoel

Herhaling begrippen die je uit een verhaal moet kunnen halen.

Slide 2 - Slide

Toets Fictie
Op de toets moet je de volgende begrippen uit een verhaal kunnen halen:

1. Setting/ sfeer (plaats, tijd, omstandigheden)
2. Perspectief
3. Tijd (chronologisch, tijdsprongen)
4. Spanning (actie en psychologisch)
5. Beeldspraak (personificatie, vergelijking, uitdrukking)

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Wat is beeldspraak?

Slide 5 - Mind map

Beeldspraak:

Beeldspraak is figuurlijk taalgebruik. Een beeld roept een bepaald gevoel op en je vergelijkt iemand of iets (object) daarmee.

Soorten beeldspraak:

  • Vergelijking
  • Uitdrukking
  • Personificatie

Slide 6 - Slide

vergelijking

WERKELIJKHEID (OBJECT)                                             BEELD


KAREL EN JAN lijken als TWEE DRUPPELS WATER op elkaar.            vergelijking met als


GAVIN, EEN HELD OP SOKKEN, woont in die straat.

    vergelijking zonder als


Slide 7 - Slide

Maak een vergelijking met een slak.
timer
1:00

Slide 8 - Open question

Uitdrukking/spreekwoord
(vaste combinatie van woorden)

Ook een vorm van beeldspraak
Hij moet lachen als een boer met kiespijn 
Ze heeft de wind in de zeilen
Sparta zit in de hoek waar de klappen vallen. 

Slide 9 - Slide

Personificatie
Je geeft een voorwerp, plant, dier of abstract begrip (liefde, verdriet) menselijke eigenschappen.

Bijvoorbeeld:

- De zon doet zijn best tevoorschijn te komen

- Die kozijnen schreeuwen om een verfbeurt.
-Gevaar loert om de hoek

Slide 10 - Slide

wat is een personificatie
A
het schip danste op de golven
B
de lange verdediger versterkte de luchtmacht voorin
C
je maakt van een mug een olifant
D
geen van deze

Slide 11 - Quiz

Bij een vergelijking heb je....
A
een object (de werkelijkheid) en een beeld
B
alleen maar een beeld
C
een kenmerk van een persoon op een levenloos ding

Slide 12 - Quiz

Wat is een voorbeeld van personificatie?
A
Hij is zo sterk als een beer
B
Hij zou haar vast en zeker hebben betaald
C
Heel Nederland is aan het klussen
D
Papier is geduldig

Slide 13 - Quiz

Hij is zo sterk als een beer.
A
metafoor
B
vergelijking
C
personificatie

Slide 14 - Quiz

Leon, een boom van een vent, sloeg de inbreker neer.
A
Uitdrukking
B
vergelijking
C
personificatie

Slide 15 - Quiz

De kerktoren kijkt uit over de hele stad.
A
uitdrukking
B
vergelijking
C
personificatie

Slide 16 - Quiz

Esmeralda is een draak van een vrouw.
A
letterlijk
B
uitdrukking
C
personificatie
D
vergelijking

Slide 17 - Quiz

De zon lachte hem stralend toe.
A
vergelijking
B
uitdrukking
C
personificatie

Slide 18 - Quiz

Slide 19 - Video