Alle energie blijft ergens. Het verdwijnt niet. Het wordt alleen omgezet in een andere energievorm. Meestal is deze "afval" energie een vorm van warmte.
This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 120 min
Items in this lesson
Wet van behoud van energie
Alle energie blijft ergens. Het verdwijnt niet. Het wordt alleen omgezet in een andere energievorm. Meestal is deze "afval" energie een vorm van warmte.
Het rendement is nooit 100%
Slide 1 - Slide
Elektrische energie
Bewegings energie
Warmte
Zwaarte energie
Chemische energie
Magnetische energie
Slide 2 - Slide
Elektrische Energie
Eelek= P X t
2 opties:
J= W X s
kWh= kW X h(uur)
Slide 3 - Slide
Een waterkoker staat 2 min aan. Het vermogen van de waterkoker is 2200W Wat is het energie verbruik? (J)
A
4400J
B
264.000J
C
792.0000J
D
440J
Slide 4 - Quiz
Een koffiezetapparaat doet 2,7 min over het zetten van een pot koffie. De stroom tijdens het koffiezetten is 2,3A. Hoeveel energie wordt hierbij omgezet?(J)
A
85698J
B
6,21J
C
437,4J
D
552J
Slide 5 - Quiz
Kinetische energie
ook wel bewegingsenergie
Ek = 0,5 . m . v2
Slide 6 - Slide
Een auto van 1200 kg rijdt 20 m/s. De kinetische energie is:
A
12 kJ
B
24 kJ
C
240 kJ
D
480 kJ
Slide 7 - Quiz
Potentiele energie
ook wel zwaarteenergie
Ep = m . g . h
Slide 8 - Slide
Een losse dakpan van 350 gram balanceert op de dakgoot van 4 meter hoog. De zwaarte-energie is:
A
1,4 J
B
14 J
C
1400 J
D
14000 J
Slide 9 - Quiz
Slide 10 - Video
Welke van de onderstaande krachten levert een positieve arbeid in het traject A-->B
Welke zin is niet waar:
A
Op punt A is de Eb ongeveer 0 J
B
Op punt B is de Ez ongeveer 0 J
C
Zonder weerstand zou punt C even hoog kunnen zijn als punt A
D
Zonder weerstand zou punt C hoger kunnen zijn dan punt A
Slide 11 - Quiz
De zwaarte-energie gaat volledig op in bewegings-energie
Oftewel:
Ez = Eb
Oftewel:
m.g.h = 0,5.m.v2
Slide 12 - Slide
Rekenvoorbeeld
De dakpan van 350 gram valt na 4 meter op de grond.
Met welke snelheid?
Slide 13 - Slide
Rekenvoorbeeld
m = 0,35 kg
h = 4 m
g = 10 m/s2
v = ? Ez = Ek
m.g.h = 0,5.m.v2 v = 8,9 m/s
m.g.h = 0,5.m.v2
0,5.v2 = g.h
v=√2.g.h
v2=2.g.h
v=√2.10.4
Slide 14 - Slide
Een rotsblok van 1300 kg valt 27 meter lager op de weg. Met welke snelheid raakt hij het wegdek?
Slide 15 - Open question
Een bal van 200 gram rolt een heuvel op. Onderaan de heuvel is de snelheid 8 m/s. Hoe hoog komt de bal?
Slide 16 - Open question
Een Kanonskogel wordt recht omhoog afgevuurd. De kogel verlaat het kanon met een snelheid 65 km/h. Welke hoogte bereikt de kogel?
Slide 17 - Open question
de Trap
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Slide
Met welke snelheid zou je de grond raken als je naar beneden viel?