Hoofdstuk 10

Hoofdstuk 10 
Zuren en Basen
1 / 21
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 21 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 10 
Zuren en Basen

Slide 1 - Slide

Voorkennis
Uit hoofdstuk 2, 9 en 11 behoor je het volgende al te kennen

  • Je kent de namen en formules van de enkelvoudige en samengestelde ionen.
  • Je kunt de oplosvergelijking geven voor een zout.
  • Je herkent veiligheidspictogrammen en je kunt uitleggen wat ze betekenen.
  • Je weet wat je kunt schoonmaken met zure en basische schoonmaakmiddelen.
  • Je kunt met behulp van de zuurgraad aangeven of een oplossing zuur, neutraal of basisch is.

Zijn er onderdelen waar je nog vragen over hebt, sla dan die hoofdstukken er nog eens op na.

Slide 2 - Slide

Hoofdstuk 10.1
Zure, neutrale en basische oplossingen
  • Je kunt aan de hand van de pH uitleggen of een oplossing zuur, neutraal of basisch is.
  • Je kunt uitleggen hoe je verschillende indicatoren gebruikt om de zuurgraad van een oplossing te bepalen

Slide 3 - Slide

Hoofdstuk 10.1
Zure oplossingen  pH < 7
Neutrale oplossingen pH = 7
Basische oplossingen pH > 7

pH geeft aan hoe zuur (of basisch) iets is. Hoe kleiner de pH hoe sterker het zuur
(voor de geinteresseerden: pH = -log van H+ concentratie)

Slide 4 - Slide

Hoofdstuk 10.1
Definitie van zuren: stoffen die een H+ kunnen afstaan
(HCl, H2SO4, HNO3, H3PO4, H2CO3, HAc)

De namen hiervan moet je kennen.
Zoutzuur, Zwavelzuur, Salpeterzuur, Fosforzuur, Koolzuur, Azijnzuur

Slide 5 - Slide

Hoofdstuk 10.1
Definitie van Basen:  Stoffen die een H+ kunnen opnemen
(OH-, O2-, NH3, CO32- )

Ook deze moet je kennen
Hydroxide, Oxide, Ammonia, Carbonaat)

Slide 6 - Slide

Hoofdstuk 10.1
Om te bepalen wat de pH van een stof is kan je indicatoren (= aanwijzers) gebruiken. De kleur van de indicatoren is afhankelijk van de pH. 
Tabel 36 in BINAS geeft een overzicht van indicatoren


Slide 7 - Slide

Hoofdstuk 10.1
Daarnaast bestaat er ook universeel 
indicator.


Of elektronisch, de pH-meter

Slide 8 - Slide

Hoofdstuk 10.2, Zuren
  • Je kunt vier algemene eigenschappen van zure oplossingen beschrijven.
  • Je kunt vier bekende zuren en hun bijbehorende formule noemen.
  • Je kunt de relatie beschrijven tussen een zure oplossing, vrij bewegende H+-ionen en stroomgeleiding
  • Je kunt uitleggen welke stof er bij de elektrolyse van een zure oplossing aan de negatieve elektrode ontstaat.
  • Je kunt beschrijven hoe zure stoffen oplossen in water en dit in een reactievergelijking noteren.
  • Je kunt het proces van etsen uitleggen.

Slide 9 - Slide

Hoofdstuk 10.2, Zuren
Formules voor zuren:  Bevatten geen metalen => geen zouten
                                    Bevatten meerdere verschillende atoomsoorten => geen element

Zuren zijn dus moleculaire stoffen, wel een bijzondere groep!

Moleculaire stoffen (vast en vloeibaar) geleiden geen stroom, zuivere zuren geleiden ook geen stroom.
Zuren zijn moleculaire stoffen die een H+ kunnen afstaan in waterig milieu => in oplossing geleiden zuren wel de stroom

Slide 10 - Slide

Hoofdstuk 10.2, Zuren
Als een zuur oplost ontstaat er dus altijd H+ en de rest die overblijft noemt men ook wel het zuurrest-ion

Bijvoorbeeld zoutzuur:
HCl  -->  H+  + Cl-
Cl- is hier dan het zuurrest-ion (chloride)

(H+ is dus eigenlijk een proton, zonder elktronen, atoomnummer is toch 1)

Slide 11 - Slide

Hoofdstuk 10.2, Zuren
Bij het geleiden van stroom worden de H+ deeltjes door de negatieve elektrode aangetrokken.
Daar krijgen ze een elektron en samen met nog een ander H+ ion dat ook een ion krijgt vormt het H2, een gas.

Ook kunnen H+ deeltjes reageren met onedele metalen (bijvoorbeeld zink, magnesium of ijzer)
Daarbij worden elektronen van die metalenatomen gepakt en vormt zich ook waterstof gas en daardoor positieve metaalionen.  Op deze manier kan jet metalen bewerken



Slide 12 - Slide

Hoofdstuk 10.2, Zuren
De pH van zuren is altijd kleiner dan 7.0


Bij verdunnen van zuren zal de pH stijgen tot maximaal 7.


Door verdunnen zal het nooit boven de 7 komen

Slide 13 - Slide

Stofeigenschappen van zure oplossingen

 Alle zuuroplossingen:
• bevatten -ionen;
• hebben een pH-waarde lager dan 7;
• smaken zuur;
• geleiden elektrische stroom;
• kunnen worden geëlektrolyseerd, waarbij -gas aan de negatieve elektrode ontstaat;
• reageren sterk met onedele metalen, waarbij een metaalion en -gas ontstaan;
• reageren met basen.

Slide 14 - Slide

Hoofdstuk 10.3, Basen
  • Je kunt vier algemene eigenschappen van basische oplossingen beschrijven.
  • Je kunt uitleggen hoe de concentratie van een basische oplossing de hoogte van de pH beïnvloedt.
  • Je kunt vier bekende basen en de bijbehorende formule geven
  • Je kunt het verschil uitleggen tussen ammonia en ammoniak.


Slide 15 - Slide

Hoofdstuk 10.3, Basen
Basen zijn stoffen die een H+ kunnen opnemen

Het negatieve ion in een zout kan soms een H+ opnemen
Denk bijvoorbeeld aan Natriumhydroxide. 
NaOH(s) --> Na+ (aq) + OH- (aq)

De OH- kan een een H+ opnemen.
Dat bepaald dus of NaOH een base is. 
De Na+ is dus niet bepalend

Slide 16 - Slide

Hoofdstuk 10.3, Basen
Belangrijke basen (stoffen die een H+ kunnen opnemen)

OH-      hydroxide ion
O2-      oxide ion
CO32-  carbonaat ion
NH3     ammonia

Deze namen moet je kennen (staan niet in BINAS)

Slide 17 - Slide

Hoofdstuk 10.3, Basen
Oplossingen van basen worden gebruikt om vettig vuil te verwijderen

Sterke oplossing van basen kunnen huid en slijmvliezen beschadigen





Slide 18 - Slide

Hoofdstuk 10.3, Basen
De pH van basen is altijd groter dan 7.0

Bij verdunnen van basen zal de pH dalen tot minimaal 7. 

Door verdunnen zal het nooit beneden de 7 komen

Slide 19 - Slide

Hoofdstuk 10.3, Basen
Triviale namen die je moet kennen

Natronloog: oplossing van natriumhydroxide (NaOH) in water
Kalkwater: oplossing van Calciumhydroxide (  Ca(OH)2  ) in water
Ammonia:  oplossing van Ammoniakgas (   NH3 (g)  ) in water

Slide 20 - Slide

Hoofdstuk 10.3, Basen
Stofeigenschappen
Alle basische oplossingen:
• bevatten stoffen of deeltjes die H+ opnemen;
• hebben een pH-waarde hoger dan 7;
• geleiden elektrische stroom;
• reageren met vet;
• reageren met zuren;
• smaken zeepachtig (maar je mag ze niet proeven!).

Als je de pH van een basische oplossing wilt onderzoeken, gebruik dan indicatoren.

Slide 21 - Slide