7.3

1 / 28
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Hoe komt de overheid aan geld?

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

leerdoelen:

Slide 4 - Slide

Welke overheidsinkomsten
ken je allemaal?

Slide 5 - Mind map

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Inkomsten overheid
Niet-belasting
Directe-belasting
Indirecte-belasting

Slide 8 - Slide

Wat is een directe belasting
A
BTW
B
Accijns
C
Vennootschapsbelasting
D
Aardgas opbrengsten

Slide 9 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een kostprijsverhogende belasting?
A
Aardgas opbrengsten
B
BTW

Slide 10 - Quiz

Draagkrachtbeginsel
Met een lager inkomen betaal je in verhouding minder belasting dan met een hoger inkomen.

- loon- en inkomstenbelasting
- Verschil in netto-inkomens verkleind

Slide 11 - Slide

Profijtbeginsel
Je betaalt als je ergens gebruik van maakt/profijt van hebt.

- motorrijtuigenbelasting

- Collegegeld

- Paspoortleges

Slide 12 - Slide

Aan de slag
Keuze opdracht over 7.3 maak:
- een powerpoint, gebruik plaatjes of
- 5 toetsvragen, waarvan tenminste 
1 rekenvraag of
- een strip, gebruik alle begrippen of
- een mindmap
timer
15:00

Slide 13 - Slide

Tijd om te evalueren

Slide 14 - Slide

Wat is een directe belasting
A
BTW
B
Accijns
C
Vennootschapsbelasting
D
Aardgas opbrengsten

Slide 15 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een kostprijsverhogende belasting?
A
Aardgas opbrengsten
B
BTW

Slide 16 - Quiz

Wat is de juiste definitie van het draagkrachtbeginsel.
A
Hoe meer inkomen, hoe meer belasting.
B
Hoe minder inkomen, hoe meer belasting.
C
Hoe meer inkomen, hoe minder belasting.
D
Hoe meer inkomen, hoe meer koopkracht.

Slide 17 - Quiz

Het draagkrachtbeginsel is gebaseerd op
A
gebruik
B
verbruik
C
belasting
D
inkomen

Slide 18 - Quiz

Wat is het profijtbeginsel
A
Dat de belasting wordt afgestemd op de hoogte van je inkomen
B
Dat het inkomen voor een deel naar de armen gaat
C
Dat je betaald als je ergens gebruik van maakt
D
Dat je belasting moet betalen over een slecht (ongezond) product

Slide 19 - Quiz

Het profijtbeginsel wordt toegepast bij
A
Loonbelasting
B
Wegenbelasting
C
Sociale zekerheid
D
Vermogensbelasting

Slide 20 - Quiz

In welk voorbeeld past de overheid het profijtbeginsel toe?
A
Als je een scooter koopt betaal je btw.
B
Als je gaat studeren dan betaal je collegegeld.
C
Elke maand wordt loonheffing op je inkomen ingehouden.
D
Met een laaginkomen krijg je huurtoeslag.

Slide 21 - Quiz

Bedankt!!!
Bedankt voor het 
meedoen!!!
De volgende les gaat over overheidsuitgaven

Slide 22 - Slide

Opgaven 6 - blz. 191:
a) Totale accijnsverhoging: € 0,14 + € 1,00 + € 0,12 = € 1,26 per pakje en 
€ 1,26 ÷ 20 = € 0,063 per sigaret.  

b) Bijvoorbeeld:
- Ja. Hoe hoger de accijns, hoe duurder roken wordt. Daardoor vinden mensen het roken te duur en stoppen ermee of beginnen er niet aan.
 - Nee. Het maakt voor veel mensen niet uit hoe duur een pakje sigaretten is. Als ze verslaafd zijn aan roken, dan kopen ze toch wel sigaretten.

Slide 23 - Slide

Opgaven 9 - blz. 192:
a) De overheid (de gemeente) betaalt en levert de speeltuin en iedereen kan er gebruik van maken.  
b) Leefomgeving
c) Totale uitgaven: 
(75 + 28 + 83 + 41 + 14 + 20 + 52) × € 1 miljoen = € 313 miljoen
 € 863.000 ÷ € 313.000.000 × 100% = 0,276%.

Slide 24 - Slide

Opgaven 3 - blz. 194:
a) 70 ÷ 100 × € 1.472 = 0,7 × € 1.472 = € 1.030,40
€ 1.030,40 × 12 ÷ 52 = € 237,78 per week.

b) Gehuwden/samenwonenden delen ook veel kosten, zoals huur en verzekeringen.

Slide 25 - Slide

Opgaven 5 - blz. 195:
a) Totale premie volksverzekering is 17,90% + 0,10% + 9,65% = 27,65%
Kiojah: 27,65 ÷ 100 × € 34.300 = 0,2765 × € 34.300 = € 9.483,95
Marcel: 27,65 ÷ 100 × € 27.500 = 0,2765 × € 27.500 = € 7.603,75

b) Voor Marcel maakt het niet uit. Zijn inkomen van € 27.500 blijft onder het maximum bedrag waarover de premie berekend wordt.
Kiojah betaalt nu meer premie, want het maximum bedrag is omhoog gegaan. (namelijk 27,65% van (€34.300 – € 33.791) = € 147,74).

Slide 26 - Slide

Opgaven 6- blz. 195:
a) € 68.600.000.000 ÷ 9.000.000 = € 7.622.

b) € 68,6 miljard – € 85,8 miljard = € 17,2 miljard tekort. 

c) Een deel van de uitgaven aan sociale zekerheid betaalt de overheid met belastinginkomsten.

Slide 27 - Slide

Opgaven 9 - blz. 197:
a) 3 × 8 maanden = 24 maanden = 2 jaar. 
De AOW-leeftijd wordt dan 67 + 2 jaar = 69 jaar. 
b) Nadeel verhogen AOW-premies:
- Werkenden houden dan een lager netto inkomen over. Zij kunnen dan minder geld uitgeven. Dat is slecht voor hen en voor de economie.
Nadeel verlagen AOW-uitkering:
- Als je alleen van een AOW-uitkering moet rondkomen, is dat nu al lastig. Met nog minder komen deze ouderen in geldproblemen. 

Slide 28 - Slide