3D Mittwoch, den 6. Dezember 2023 Kapitel 2: Gesundheit les Grammatik zinsontleding

1 / 40
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Kapitel 2: GESUNDHEIT

Slide 2 - Slide

Mittwoch, den 6. Dezember 2023
  • Willkommen
  • Ziele
  • Grammatik: Satzanalyse
  • Hausaufgaben Woche 49
  • Zum Schluss.

Slide 3 - Slide

Ziele:
  • Du kannst die Personalpronomen im ersten, dritten und vierten Fall  anwenden.
  • Du kennst die Präpositionen im dritten und vierten Fall.
  • Du kannst Sätze analysieren: onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp.

Slide 4 - Slide

Zinsontleding
onderwerp
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp

Slide 5 - Slide

Hoe vind je de persoonsvorm (pv)?
  • Maak de zin vragend; de persoonsvorm komt vooraan.
  • Zet de zin in een andere tijd; het woord dat verandert is de persoonsvorm.

Slide 6 - Slide

Zinsontleding oefenen:
  1. Zij geeft een snoepje aan Thomas.
  2. Mark maakt voor Roos een ontbijt.
  3. Theo bouwt een boomhut voor zijn kleine broertje.
  4. Zou Anton die valse hond in zijn eentje drinken durven geven?
  5. Vrijdag heeft hij de bloem in de winkel gekocht.




Slide 7 - Slide

Zinsontleding Duits oefenen:
  1. Marie singt ein Lied auf der Bühne.
  2. Lena bot die Bilder einem Händler an.
  3. Die Katze brachte Beate eine Maus.
  4. Der Lehrer überreichte (uitreiken/overhandigen) der Klasse eine Urkunde.

Slide 8 - Slide

Volgorde zinsontleding:
1. Zoek de persoonsvorm (pv).
2. Zoek het onderwerp (o).
3. Zoek het gezegde (gez.)
4. Zoek het lijdend voorwerp (lv).
5. Zoek het meewerkend voorwerp:
Zet Aan wie / Voor wie voor het onderwerp, gezegde en eventuele lijdend voorwerp.

Slide 9 - Slide

Hoe vind je het onderwerp in een zin? Welke vraag stel je?
- Wie (wat) + persoonsvorm?

Hoe vind je de persoonsvorm (pv)?
1. Maak de zin vragend; de persoonsvorm komt vooraan.
2. Zet de zin in een andere tijd; het woord dat verandert is de persoonsvorm.


Slide 10 - Slide

Hoe vind je het lijdend voorwerp (lv)?
1. Zoek het onderwerp
2. Stel de vraag: wie/wat + gezegde + onderwerp
3. Antwoord op deze vraag → het lijdend voorwerp

Slide 11 - Slide

Hoe vind ik het meewerkend voorwerp (mv)?
1. Zoek eerst de persoonsvorm, het onderwerp, het gezegde en het eventuele lijdend voorwerp in de zin.
2. Zet aan wie of voor wie voor het onderwerp, het gezegde en het eventuele lijdend voorwerp.
3. Staat het woord -aan of het woord -voor in een zin, dan weet je al dat er een meewerkend voorwerp in de zin zit.
4. In een zin kan altijd maar één meewerkend voorwerp zitten. 

Slide 12 - Slide

  • Stappenplan Grammatik Kapitel 2: Gesundheit




  1. Zit er een voorzetsels 3e of 4e naamval in de zin?
  2. Zit er een werkwoord 3e naamval in de zin?
  3. Nee, dan zinnen ontleden:
  • onderwerp
  • lijdend vw
  • meewerkend vw: Zet aan wie of voor wie voor het onderwerp, het gezegde en het eventuele lijdend voorwerp.

Slide 13 - Slide

Schema op bord!
A 4 + uitdelen

Slide 14 - Slide

Grammatik:  Seite 69

Aufgaben 24 + 25
  • Zelfstandig maken
  • Hulpmiddel kader pagina 69 + aantekeningen + stencil
  • Klaar: Leren persoonlijk vnw + voorzetsels 3e en 4e naamval + zinsontleding
  • Bespreken Aufgaben 24 + 25


Slide 15 - Slide

Hausaufgaben Woche 49
Bron: Kapitel 2: GESUNDHEIT

Leren/maken:
L Lernliste  Seite 88 helemaal
L Lernliste Seite 89 helemaal
L Grammatik: aantekeningen persoonlijk vnw en voorzetsels 3e en 4e naamval + zinsontleding (stencil)

M Aufgaben 20 t/m 23 Seiten 67-68
M Aufgabe 14 Seite 61

Slide 16 - Slide

Zum Schluss:

Slide 17 - Slide

Nachsehen Aufgaben Woche 49
Aufgaben 20 t/m 23 Seiten 67-68
Aufgabe 14 Seite 61

Slide 18 - Slide

Lernliste     Seiten 88-89
Abfragen Seiten 88-89
timer
1:00

Slide 19 - Slide

Voorzetsels 4e naamval
bis              tot
durch        door
für               voor
gegen        tegen
ohne           zonder
um               om
entlang      langs (evenwijdig)
Voorzetsels 3e naamval
mit           met
nach        naar
bei            bij
seit           sinds
von           van
zu              naar (bij personen)
aus            uit

Slide 20 - Slide

Persoonlijk voornaamwoorden 4e naamval
ich                                      mich
du                                       dich
er                                        ihn
sie                                      sie
es                                       es

wir                                     uns
ihr                                      euch
sie                                     sie
Sie                                     Sie

wer                                    wen
Persoonlijke voornaamwoorden 3e naamval
mir
dir
ihm
ihr
ihm

uns
euch
ihnen
Ihnen

wem

Slide 21 - Slide

Beate wollte mit .... (wij) spielen.

Vertaal en zet indien nodig het persoonlijk vnw in de juiste vorm.

Slide 22 - Open question

Morgen gehe ich zu .... (zij meervoud).

Vertaal en zet indien nodig het persoonlijk vnw in de juiste vorm.

Slide 23 - Open question

Ich war kurz bei .... (jullie).

Vertaal en zet indien nodig het persoonlijk vnw in de juiste vorm.

Slide 24 - Open question

(ik) .... gehe in fünf Minuten zu .... (zij enkelvoud).

Vertaal en zet indien nodig het persoonlijk vnw in de juiste vorm.

Slide 25 - Open question

Wir haben nichts (van hun) .... .... gehört.

Vertaal en zet indien nodig het persoonlijk vnw in de juiste vorm.

Slide 26 - Open question

voor jou

Slide 27 - Open question

om haar

Slide 28 - Open question

door jullie

Slide 29 - Open question

tegen jou

Slide 30 - Open question

zonder het

Slide 31 - Open question

voor wie

Slide 32 - Open question

tot ons

Slide 33 - Open question

door wat

Slide 34 - Open question

zonder mij

Slide 35 - Open question

Ich möchte mit .... (zij) nach Hause fahren.

Vertaal en zet indien nodig het persoonlijk vnw in de juiste vorm.

Slide 36 - Open question

Hallo, kommt ... (zij) mit in die Eisdiele?

Vertaal en zet indien nodig het persoonlijk vnw in de juiste vorm.

Slide 37 - Open question

Ich bin in drei Minuten bei .... (jij).

Vertaal en zet indien nodig het persoonlijk vnw in de juiste vorm.

Slide 38 - Open question

Wenn ... (jullie) fertig seid dann fahren wir los.

Vertaal en zet indien nodig het persoonlijk vnw in de juiste vorm.

Slide 39 - Open question

Was soll ich machen? Ich weiß nicht was das bedeutet?
Notiere in deinem Heft!! (Noteer in je schrift!!)
  • Seite 145 Arbeitsbuch A
  • www.uitmuntend.de -> lidwoorden, meerdere betekenissen, voorbeeldzinnen enzovoort
  • www.interglot.nl
  • www.mijnwoordenboek.nl
  • vragen in de les, opletten tijdens uitleg

Slide 40 - Slide