VWO 2 herhalingsles grammatica Kapitel 1

Leerjaar 2: Kapitel 1
vraagwoorden
regelmatige werkwoorden
werkwoorden haben + sein
getallen tot 100
bepaald-onbepaald lidwoord
bezittelijke voornaamwoorden
1 / 48
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Leerjaar 2: Kapitel 1
vraagwoorden
regelmatige werkwoorden
werkwoorden haben + sein
getallen tot 100
bepaald-onbepaald lidwoord
bezittelijke voornaamwoorden

Slide 1 - Slide

(Hoe) _____ heißt du?
A
Wann
B
Wie
C
Wo
D
Wer

Slide 2 - Quiz

(Wie) _____ ist das ?
A
Wer
B
Wie
C
Was
D
Wann

Slide 3 - Quiz

(Wie) _____ ist das ?
A
Wer
B
Wie
C
Was
D
Wann

Slide 4 - Quiz

(Wat) _____ machst du?
A
Was
B
Wie
C
Wass
D
Wann

Slide 5 - Quiz

(Waar) _____ wohnst du?
A
Wo
B
Wann
C
Wer
D
Wie

Slide 6 - Quiz

(Waar vandaan) _____ kommst du?
Ich komme aus den Niederlanden.
A
Wie
B
Wo
C
Woher
D
Wann

Slide 7 - Quiz

(Wanneer) _____ hast du Zeit für mich? Am Montag?
A
Wie
B
Wo
C
Wann
D
Wer

Slide 8 - Quiz

Vertaal naar het Duits: wie

Slide 9 - Open question

Übersetze: hoe

Slide 10 - Open question

Übersetze: waar

Slide 11 - Open question

Übersetze: welke

Slide 12 - Open question

Übersetze: waarheen

Slide 13 - Open question

Übersetze: wanneer

Slide 14 - Open question

Telwoorden
Vertaal de volgende getallen naar het Duits

Slide 15 - Slide

1

Slide 16 - Open question

21

Slide 17 - Open question

64

Slide 18 - Open question

37

Slide 19 - Open question

99

Slide 20 - Open question

wat hoort bij wat?
persoonlijke
voornaamwoorden

Slide 21 - Slide

persoonlijke voornaamwoorden
ik
jij
hij
zij
het
ich 
du
er
sie
es

Slide 22 - Drag question

onregelmatige werkwoorden
haben / sein

Slide 23 - Slide

haben & sein
haben
sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
volt. dlw.
timer
0:30

Slide 24 - Slide

haben
sein
habe
bin
hast
bist
hat
ist
haben
haben
sind
sind
seid
habt

Slide 25 - Drag question

haben, sein
haben
sein
ich
habe
bin
du
hast
bist
er/sie/es
hat
ist
wir
haben
sind
ihr
habt
seid
sie/Sie
haben
sind

Slide 26 - Slide

haben (tt)
du _____ wirklich schöne augen

Slide 27 - Open question

Haben oder sein?(tt)
Wer _____ du?

Slide 28 - Open question

Haben oder sein (tt)
Ich _______ das nicht gesehen.

Slide 29 - Open question

Haben oder sein (tt)
Wann _____ ihr angekommen?

Slide 30 - Open question

Werkwoorden in de tegenwoordige tijd!
(FE)ESTTENTEN

Slide 31 - Slide

(machen) ich...

Slide 32 - Open question

(spielen) ihr ...

Slide 33 - Open question

der -ein
omzetten bepaald lidwoord naar onbepaald lidwoord

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Wat zijn de lidwoorden voor de 1e naamval mannelijk?
A
der/ ein
B
den/ einen
C
dem/ einem
D
das/ ein

Slide 36 - Quiz

Wat zijn de lidwoorden voor MEERVOUD 1e naamval:
A
der/ ein
B
die/ eine
C
das/ ein
D
die/ keine

Slide 37 - Quiz

Wat zijn de lidwoorden voor
ONZIJDIG 1e naamval:
A
der/ ein
B
die/ eine
C
das/ ein
D
die/ keine

Slide 38 - Quiz

bezittelijke voornaamwoorden

Slide 39 - Slide


Welke Duitse bezittelijke voornaamwoorden ken je nu al?
timer
0:20

Slide 40 - Mind map

(zijn) Vater
Wat is de vertaling van het bezittelijk voornaamwoord?

Slide 41 - Open question

Wat is het verschil tussen een persoonlijk en een bezittelijk voornaamwoord?

Slide 42 - Open question

De bezittelijke voornaamwoorden horen bij de:
A
EIN-GROEP
B
DER-GROEP

Slide 43 - Quiz

(jullie) Bücher (mv)
Wat is de vertaling van het bezittelijk voornaamwoord?

Slide 44 - Open question

Schrijf het volgende rangtelwoord volledig uit: 30.

Slide 45 - Open question

8.

Slide 46 - Open question

3.

Slide 47 - Open question

zijn er nog vragen over deze les?
zijn er nog andere vragen?

Slide 48 - Slide