MEMO Antwoorden bladzijden 11 en 13 Nederlands-Indië

Antwoorden bij werkboekvragen p. 11 en 13
1 / 13
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 13 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Antwoorden bij werkboekvragen p. 11 en 13

Slide 1 - Slide

Vraag 1
Volkeren op de Indische eilanden werden beïnvloed door contact met het vasteland en Azië.
a. Vier voorbeelden:
- Handel met Azië: economisch
Gebruik van schrift uit India: cultureel
Gebruik van Chinese munten: economisch
Bekering tot islam: cultureel
b. Volgorde: A-D-B-C

Slide 2 - Slide

Atjeh

Slide 3 - Slide

Soenda

Slide 4 - Slide

Opdracht 2
Soenda
Atjeh
De macht bij de sultan
X
De meeste mensen waren boer
X
X
De inwoners waren hindoes
X
de inwoners waren moslims
X
Er werd veel handelgedreven
X
X

Slide 5 - Slide

Opdracht 3
Verklaring:
Atjeh lag helemaal in het noorden van Sumatra. Het lag op een Indisch eiland, maar ook heel dicht bij het vasteland. Schepen vanuit het westen kwamen als eerste in Atjeh. Het gebied lag dus heel strategisch.

Slide 6 - Slide

Opdracht 4
a. Antwoord C, Hindoes en boeddhisten
b. Op economisch gebied: Mensen drijven handel met stukken tin en Chinees goud. Er groeien veel specerijen.
Op bestuurlijk gebied: er is een admiraal die de scheepvaart in de gaten houdt.
Op cultureel gebied: deze inwoners zijn moslim, in de buurt wonen mensen met een ander geloof (hindoes of boeddhisten)
c. In de bron staat dat....

Slide 7 - Slide

Opdracht 4
c. In de bron staat dat er een bestuur was/ geld gebruikt werd/ handel was.

Maar op andere plekken waren er mensen die als jagers-verzamelaars leefden.

In de bron staat dat dit gebied islamitisch was. Maar op andere plekken waren mensen hindoeïstisch of boeddhistisch.

Slide 8 - Slide

Antwoorden bij werkboekvragen p. 13

Slide 9 - Slide

Opdracht 5
a. Waarom vroegen de Nederlanders niet gewoon aan Portugal hoe ze in Oost-Indië moesten komen?
De Portugezen hielden de handelsroute geheim om zelf meer winst te maken.
b Noem twee eilanden(groepen) die belangrijk waren voor de VOC. Leg telkens uit waarom.
– Java: hier stichtte de VOC haar belangrijkste handelspost, Batavia.
– De Molukken: hier haalde de VOC de meest kostbare specerijen.

Slide 10 - Slide

Opdracht 6
 a De VOC kreeg een handelsmonopolie. Wat hield dat in?
◯ A De Nederlandse regering verbood andere landen om met Azië te handelen.
◯ B De regering van Oost-Indië verbood de handel met andere landen.
◯ C De VOC mocht alleen bepaalde soorten producten uit Azië halen.
◯ D De VOC was het enige Nederlandse bedrijf dat met Azië mocht handelen.
Antwoord: D
b De VOC kreeg, naast het monopolie, drie andere rechten. Onderstreep deze rechten in de
leertekst: zie p. 12:  
'Onderdrukking en geweld
De VOC kreeg van de regering ook het recht om oorlog te voeren, verdragen te sluiten en forten te bouwen.'

Slide 11 - Slide

Opdracht 7a, b
Gebruik de leertekst en bron 3.
a. Geef twee voorbeelden van gebruik van geweld door de VOC in Oost-Indië.
1 Jakarta werd in 1619 verwoest (bron 3).
2 De Bandanezen werden in 1621 vermoord of als slaaf verkocht.

b. Leg voor elk voorbeeld uit wat de VOC met dit geweld wilde bereiken.
1 De VOC wilde haar handelspost bij Jakarta veiligstellen.
2 De VOC wilde niet dat de Bandanezen met andere landen zouden handelen

Slide 12 - Slide

Opdracht 8
Gebruik bron 4. Straatnaambord 'Jan Pieterszoon Coenstraat', met sticker 'niet normaal' erop.
Waarom heeft iemand deze sticker geplakt?

Straten worden meestal vernoemd naar mensen die belangrijk worden gevonden. Blijkbaar vindt iemand het ‘niet normaal’ om een straat te vernoemen naar iemand die een massamoord heeft gepleegd.

Slide 13 - Slide