4K Taalverzorging H2 spelling

Nederlands
taalverzorging spelling hoofdstuk 2
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Nederlands
taalverzorging spelling hoofdstuk 2

Slide 1 - Slide

Programma
  • zinnen met meerdere persoonsvormen
  • woordvolgorde in samengestelde zinnen
  • kijk- en luistertoets morgen 

Slide 2 - Slide

Samengevat:
3 manieren om de persoonsvorm te vinden:
  1. maak de zin vragend
  2. verander de tijd
  3. verander het aantal


Slide 3 - Slide

Theorie

Slide 4 - Slide

Werkwoordspelling
Korte uitleg

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

VT: zoek je de stam? Haal dan -en van het werkwoord af. 
Klinkt gek maar dan gaat het altijd goed met -te(n) of -de(n)

Slide 7 - Slide

Beleven
stam= belev  
Hij beleefde een eng avontuur.
Suizen
Stam - suiz
Het suisde in mijn oren
Relaxen
stam= relax
Hij relaxte door de stilte.

Slide 8 - Slide

Opdracht 1
  1. overhoort, zul
  2. zou, kunnen
  3. is
  4. verdient, gaat
  5. bereikte
  6. gebeurt, oplet 

Slide 9 - Slide

Zelfstandig werken
Maak opdracht 2 t/m 5

Klaar? 
Ga alvast de theorie van taalverzorging 1 en 2 lezen
timer
15:00

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Wat zijn de persoonsvormen?

De leerling wil zijn telefoon niet weg doen, want hij vindt TikTok interessanter.
A
zijn - vindt
B
wil - doen
C
doen - interessanter
D
wil - vindt

Slide 12 - Quiz

Wat zijn de persoonsvormen?

De voetbalster vond dat de scheids niet goed gekeken had.
timer
0:20
A
vond - gekeken
B
gekeken - had
C
vond - had

Slide 13 - Quiz

Vul de juiste vormen van de persoonsvormen in:

..... (vinden) je thee lekker of ..... (willen) je liever chocomelk?

Slide 14 - Open question

Uitleg:
Woordvolgorde in samengestelde zinnen
Enkelvoudige zin = 1 pv
Samenstelde zin = meer pv's
Enkevoudige zin:                                        Samengestelde zin: 
Ik ben op het strand.                                 Ik ben op het strand en zwem in de zee.  (was)                                         

Ik zwem in de zee.                                     * Je gebruikt een voegwoord om de 
    (zwom)                                                           zinnen met elkaar te verbinen. 

Slide 15 - Slide

Opdracht 1 samen maken
  • C
  • D
  • E
  • C: zeg je eigenlijk 'nee'.
  • D: want ze wil meer informatie hebben over vervolgopleidingen.
  • E: omdat de leraren een studiedag hadden. 

Slide 16 - Slide

Zelfstandig werken
Opdracht 2 t/m 5

Slide 17 - Slide