H2 NN 4-GT Taalverzorging 1 Spelling

Taalverzorging - aan elkaar of los schrijven
1 / 51
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Taalverzorging - aan elkaar of los schrijven

Slide 1 - Slide

Leerdoel
Je leert over woorden aan elkaar of los schrijven. 

Slide 2 - Slide

aan elkaar of los schrijven
In de Nederlandse taal schrijven we 2 of meer woorden aan elkaar als die één begrip vormen. 
Als je hier niet bij stilstaat, kunnen er rare woordspelingen ontstaan. Kijk maar eens mee!

Slide 3 - Slide

Rotwerk op dit moment? 

Slide 4 - Slide

Moeten we stoppen met contact hebben?

Slide 5 - Slide

Gaan de dames hout hakken?

Slide 6 - Slide

Wablief? wtf? Op de non?

Slide 7 - Slide

Zijn de werkzaamheden eindelijk weg? Fijn!!!!

Slide 8 - Slide

Lange zwemmer?

Slide 9 - Slide

Zijn de glazen rood? 

Slide 10 - Slide

Ook in andere talen kan dit voorkomen!
Kijk naar eens mee!

Slide 11 - Slide

(een Engels voorbeeld)

Slide 12 - Slide

duidelijk?
Volgens mij hoeven we niets meer uit te leggen!
Toch volgen hier nog even de regels op een rij. 

Slide 13 - Slide

Regels aan elkaar of los
Werkwoorden die beginnen met een voorzetsel:
Dit zijn scheidbare werkwoorden en kun je los schrijven. 
Vb. Ik heb mijn kamer opgeruimd. 
Vb. Ik ga mijn kamer opruimen. 
Vb. Ik ruim mijn kamer op. 

Slide 14 - Slide

Regels aan elkaar of los
Samengestelde zelfstandig naamwoorden:
Deze schrijven we aan elkaar. 

Vb. kassabon, schoonmaakdoekjes, langeafstandsloper. 

Slide 15 - Slide

Regels aan elkaar of los
Samengestelde aardrijkskundige namen:
Deze schrijven we aan elkaar met een koppelteken ( - ). 

Vb. Zuid-Holland, Noord-Groningen, Zuid-Afrikaans 

Slide 16 - Slide

Regels aan elkaar of los
Getallen tot en met het woord duizend:
Deze schrijven we aan elkaar 

Vb. tweeduizend, tweeëndertigduizend, achtenveertighonderd,
Vb. vierduizend achthonderd 

Slide 17 - Slide

Regels aan elkaar of los
Voorzetsels met woorden als er- daar- hier- waar-
Deze schrijven we aan elkaar 

Vb. hiermee, ermee, daarmee, waarmee, erdoor, hierdoor, erdoor, daardoor, waardoor

Slide 18 - Slide

Regels aan elkaar of los
Twee voorzetsels die achter elkaar staan
Deze schrijven we aan elkaar 

Vb. achteruit, bovenop, onderaan, achterin, tussendoor

Slide 19 - Slide

Let op
Een bijvoeglijk naamwoord schrijf je natuurlijk nooit aan het zelfstandig naamwoord.
Kijk dus goed wanneer een woord bijvoeglijk in zijn betekenis is. 

Slide 20 - Slide

Vind je dit nog lastig?
Kijk op blz. 200, achterin je lesboek. 
Daar lees je de regels voor 'aan elkaar of los' terug. 

Slide 21 - Slide

Aan elkaar of los?
A
Zuid-Hollander
B
ZuidHollander
C
Zuid Hollander

Slide 22 - Quiz

Aan elkaar of los?
A
bruinebonensoep
B
bruine bonensoep
C
bruine bonen soep

Slide 23 - Quiz

Aan elkaar of los?

A
Babybed
B
Baby bed

Slide 24 - Quiz

Aan elkaar of los?
A
On line
B
Online

Slide 25 - Quiz

Aan elkaar of los?
A
lange termijn planning
B
langetermijnplanning
C
lange termijnplanning
D
langetermijn planning

Slide 26 - Quiz

Aan elkaar of los?
A
adembenemende voorstelling
B
adembenemendevoorsteling
C
adem benemende voorstelling
D
adem benemendevoorstelling

Slide 27 - Quiz

Aan elkaar of los?
A
bananen schil
B
bananenschil

Slide 28 - Quiz

Aan elkaar of los?
A
driekamer appartement
B
driekamerappartement
C
drie-kamer-appartement
D
drie kamer appartement

Slide 29 - Quiz

Aan elkaar of los?
A
Operatiekamer
B
Operatie kamer
C
Operatie-kamer

Slide 30 - Quiz

Aan elkaar of los?
A
daar boven
B
daarboven

Slide 31 - Quiz

Aan elkaar of los?

A
Politie auto
B
Politieauto

Slide 32 - Quiz

Aan elkaar of los?
Wat is juist?
A
tegenkomen
B
tegen komen
C
daarachter
D
daar achter

Slide 33 - Quiz

Aan elkaar of los?
A
Liefdesscène
B
Liefdes scène

Slide 34 - Quiz

Aan elkaar of los?
A
Vijf sterren hotel
B
Vijfsterren hotel
C
Vijf sterrenhotel
D
Vijfsterrenhotel

Slide 35 - Quiz

Aan elkaar of los?
A
Rodewijn
B
Rode wijn

Slide 36 - Quiz

Aan elkaar of los?

A
minimum inkomen
B
minimuminkomen

Slide 37 - Quiz

Aan elkaar of los?


A
Coronavirus
B
Corona virus

Slide 38 - Quiz

Aan elkaar of los?

Ik heb het verslag ...
A
afgemaakt
B
af gemaakt

Slide 39 - Quiz

Aan elkaar of los?
A
Soepautomaat
B
soep automaat

Slide 40 - Quiz

aan elkaar of los?
A
daar om heen
B
daaromheen
C
daarom heen
D
daar omheen

Slide 41 - Quiz

Aan elkaar of los?
A
trein en bus verkeer
B
treinenbusverkeer
C
trein- en bus verkeer
D
trein- en busverkeer

Slide 42 - Quiz

Aan elkaar of los?
A
zevenhonderddertien
B
zeven honderd dertien
C
zevenhonderd dertien
D
zeven honderddertien

Slide 43 - Quiz

Aan elkaar of los?
A
zeven honderd dertien duizend
B
zevenhonderd dertienduizend
C
zevenhonderd der tien duizend
D
zevenhonderd dertien duizend

Slide 44 - Quiz

Aan elkaar of los?
A
Maximumsnelheid
B
Maximum snelheid

Slide 45 - Quiz


Aan elkaar of los?
Bah, wat is dit ....!
A
huis vuil
B
huisvuil

Slide 46 - Quiz

Aan elkaar of los?
A
speur hond
B
speurhond

Slide 47 - Quiz

Aan elkaar of los?

langeafstandsloper
A
Los: lange afstands loper
B
Los: lange afstandsloper
C
Los: langeafstands loper
D
Aan elkaar: langeafstandsloper

Slide 48 - Quiz

Maken in het lesboek
blz. 58-59
Startopdracht
Opdracht 1-2-3-4-5

Slide 49 - Slide

Leren voor het tentamen
- Je kan bepalen of je woorden los of aan elkaar moet schrijven.
- Je gebruikt hiervoor de regels voor 'aan elkaar of los'.
(zie ook blz. 200 in het lesboek)

Slide 50 - Slide

Einde les

Slide 51 - Slide