woordformules klas 3

woordformules
1 / 13
next
Slide 1: Slide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

woordformules

Slide 1 - Slide

lengte = 40-4xtijd

heet een woordformule
A
waar
B
niet waar

Slide 2 - Quiz

Kai gaat op donderdag pizza's bezorgen. Hij krijgt €3,50 als vast bedrag en €0,90 per pizza.
Om zijn inkomsten te berekenen gebruikt hij inkomsten in €
Wat wordt de woordformule om Kai zijn inkomsten te berekenen?
=
+
x
aantal pizza's
Inkomsten in €
€3,50
€0,90

Slide 3 - Drag question

Wat staat er bij de horizontale as?
A
Kerosine
B
tijd in uren
C
aantal liters
D
Rode lijn

Slide 4 - Quiz

Wat staat er bij de verticale as?
A
Kerosine
B
tijd in uren
C
aantal liters
D
Rode lijn

Slide 5 - Quiz

Heeft deze grafiek een stijg of daalgetal?
A
Stijggetal
B
Daalgetal

Slide 6 - Quiz

Hoe ziet de woordformule er uit?
=
x
+
Kosten in euro's
50
75
dagen

Slide 7 - Drag question

=                         x
Ik huur een fiets voor 10 euro per dag
Sleep de stukjes naar de juiste plek en maak deze woordformule.

dagen
10
huurprijs
fiets
25

Slide 8 - Drag question


Wat is de woordformule bij deze tabel ?
A
aantal = 10 + 2 x bedrag
B
bedrag = 10 + 2 x aantal
C
10 + 2 x aantal
D
geen idee

Slide 9 - Quiz


Wat is de woordformule bij deze tabel ?
A
tijd in uren = 55 + 45 x bedrag
B
bedrag = 55 + 45 x tijd in uren
C
55 + 45 x aantal
D
geen van allen

Slide 10 - Quiz

Wat komt er uit als je 0 invult in de woordformule?
A
0
B
3
C
4
D
7

Slide 11 - Quiz

De woordformule is...
A
Bedrag = 15 + 2,5 x aantal attracties
B
Bedrag = 2,50 + 15 x aantal attracties

Slide 12 - Quiz

Wat komt er uit als je 1 invult in de woordformule?
A
9
B
15
C
15
D
21

Slide 13 - Quiz