1kbb vrijdag 12 maart

                           WELKOM!
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

                           WELKOM!

Slide 1 - Slide

Vandaag: 

  • Lezen in de klas
  • Doel van de les
  • Huiswerk bespreken, gedichten en vragen
  • 3.4: persoonsvorm
  • Zelfstandig werken
  • Afsluiting les

Slide 2 - Slide

Doel van de les
Na deze les:

Weet je wat de persoonsvorm in een zin is
Weet je wat een werkwoordelijk gezegde is




Slide 3 - Slide

Vorige keer, even herhalen
Wat zijn ook alweer de kenmerken van een gedicht?
Wat is een strofe?

Slide 4 - Slide

Kenmerken gedicht:
De regels zijn niet volgeschreven; op de bladzijde is dus veel wit
Soms rijmen gedichten, soms ook niet
Meestal gaat het over gevoelens en gedachten


Wat is een strofe:
Teksten zijn verdeeld in alinea's, dat zijn stukken tekst die bij elkaar horen. Gedichten zijn vaak ook verdeeld in stukken. Deze stukken tekst noem je strofen. Tussen elke strofe zit een witregel.

Slide 5 - Slide

Huiswerk was:
Opdrachten van blok 3, paragraaf 3.3 (gedicht) opdrachten 5 en 6 helemaal. 
Het gedicht moest ingeleverd zijn!


Van de vorige keer, paragraaf 3.2 opdracht 2.1 tot en met 4b is ook af.

Slide 6 - Slide

De persoonsvorm
Wat is dat ook alweer?
Hoe vinden we die?

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

  1. Maak de zin vragend
  2. Zet de zin in een andere tijd
  3. Verander de zin van enkelvoud naar meervoud (of andersom) 

Slide 9 - Slide

Wat is een werkwoord ook alweer?
1. Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen, bijvoorbeeld fietsen, lopen, spelen, kruipen, klappen, slapen…
Bijvoorbeeld: Ik fiets naar school. Wij spelen met de blokken.

2. Er gebeurt iets, bijvoorbeeld sneeuwen, hagelen, waaien, regenen…
Bijvoorbeeld: Het sneeuwt buiten. Het waait erg hard

3. Iemand is iets, bijvoorbeeld zijn, worden, lijken, blijven…
Bijvoorbeeld: Mark is bakker. Roos wordt juffrouw.

4. Werkwoorden kunnen veranderen in de zin.
Ze geven aan in welke tijd (tegenwoordige of verleden tijd) de zin staat.
TT: Ik loop naar school. VT: Ik liep naar school.



Slide 10 - Slide

De persoonsvorm is altijd een werkwoord, maar soms staan er meerdere werkwoorden in een zin. Alle werkwoorden samen noemen we het werkwoordelijk gezegde. Een werkwoordelijk gezegde kan ook uit 1 werkwoord (de PV) bestaan.

Slide 11 - Slide

Het werkwoordelijk gezegde
Stappenplan:
1. Wat is de persoonsvorm in de zin?
2. Staan er nog meer werkwoorden in de zin?
3. Al die werkwoorden samen = het werkwoordelijk gezegde!


Soms is er alleen een persoonsvorm, en geen andere werkwoorden. Dan is de persoonsvorm tegelijk het werkwoordelijk gezegde.

Dus:
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit 1 of meer werkwoorden: de persoonsvorm + soms het voltooid deelwoord + soms het hele werkwoord


Slide 12 - Slide

Even oefenen:
Wat is de persoonsvorm in de volgende zinnen? En zijn er dan nog meer werkwoorden?
1. Martha fietste snel naar huis
2. Gisteren heb ik de hele dag geslapen
3. Heb jij gisteren het nieuws gezien?

Slide 13 - Slide

Wat is de PV?
Hoeveel werkwoorden zie je?
1. Hij heeft de hele avond televisie gekeken.                                      De pv is:                   Het wwg is dan:
2. Volgens de buren staat het geluid wel erg hard.                             De pv is:                   Het wwg is dan:
3. Ronald wil graag met je meerijden.                                                 De pv is:                   Het wwg is dan:
4. Hij stond zeker een uur te wachten                                                 De pv is:                   Het wwg is dan:
5. Hij had daar moeten staan.                                                             De pv is:                   Het wwg is dan:
6. Zij wast zich elke dag.                                                                     De pv is:                   Het wwg is dan:

Slide 14 - Slide

Aan de slag
Wat
Paragraaf 3.4 (grammatica), opdracht 11 en 12
Hoe
Zelfstandig
Hulp nodig?
Docent loopt langs
Hoe lang
10 minuten
Klaar?
Dan door met paragraaf 3.5, opdracht 13.1 tot en met 13.10 (=13a en 13b)

Slide 15 - Slide

Afsluiten
* Hoe vinden we de persoonsvorm?
* Hoe noemen we alle werkwoorden samen?
* Volgende les: zelfstandig naamwoord
* Huiswerk opdrachten 
            Paragraaf 3.4 opdrachten 11 en 12 (helemaal)
            Paragraaf 3.5 opdrachten 13a en 13b: opdrachten 13.1 tot en met 13.10

Slide 16 - Slide