Chapitre 6 - werkwoord faire + sporten

Het werkwoord Faire

1 / 12
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Het werkwoord Faire

Slide 1 - Slide

Lesdoel: aan het einde van de les...
- kan ik het werkwoord faire vervoegen
- weet ik hoe ik het werkwoord faire in combinatie met sporten moet gebruiken

Slide 2 - Slide

Wat betekent faire de la danse?

Slide 3 - Open question

Wat betekent het werkwoord faire?

Slide 4 - Open question

Het werkwoord faire
Het werkwoord faire = doen + maken,
net als avoir, être en aller een onregelmatig werkwoord
Je                fais          = ik doe / maak
Tu                fais          = jij doet / maakt
Il/elle/on  fait           = hij/zij/men doet / maakt
Nous         faisons    = wij doen / maken
Vous          faites       = jullie doen/maken + u doet / maakt
Ils/elles     font         = zij doen / maken

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Bron C: het werkwoord faire 
Het werkwoord faire wordt veel gebruikt bij sporten. Voor de sportnaam komt: du, de la, de l' 


Slide 7 - Slide

Marie maakt haar huiswerk
A
Marie fais ses devoirs
B
Marie fait ses devoirs

Slide 8 - Quiz

Laura en Sophie zwemmen
A
Laura et Sophie font de la natation
B
Laura et Sophie faites de la natation

Slide 9 - Quiz

Timo voetbalt (faire du foot)

Slide 10 - Open question

Mes parents hockeyen (faire du hockey)

Slide 11 - Open question

Slide 12 - Video