Chapitre 6 - werkwoord faire + sporten

• Frans
• Middelbare school
• mavo, havo
• Leerjaar 1

B1Dle 11 avril 2019

Lesdoel: aan het einde van de les...

- kan ik het werkwoord faire vervoegen
- weet ik hoe ik het werkwoord faire in combinatie met sporten moet gebruiken

Le programme:

1. Overhoren vocabulaire 
2. Aantekening bron C
3. Oefenen

4. Au travail!

Wat betekent faire de la danse?

Wat betekent het werkwoord faire?

Bron C: het werkwoord faire

Het werkwoord faire = doen + maken, is net zoals avoir, être en aller een onregelmatig werkwoord. 

Je                fais          = ik doe / maak

Tu                fais          = jij doet / maakt

Il/elle/on  fait           = hij/zij/men doet / maakt

Nous         faisons    = wij doen / maken

Vous          faites       = jullie doen/maken + u doet / maakt

Ils/elles     font         = zij doen / maken

Bron C: het werkwoord faire 

Het werkwoord faire wordt veel gebruikt bij sporten. Voor de sportnaam komt: du, de la, de l' 

Marie maakt haar huiswerk

1. Marie fais ses devoirs
2. Marie fait ses devoirs

Pierre fietst

1. Pierre du vélo
2. Pierre fait du vélo

Laura en Sophie zwemmen

1. Laura et Sophie font de la natation
2. Laura et Sophie faites de la natation

Au travail! --> niveau 1

1. Bekijk het filmpje over het werkwoord faire https://www.youtube.com/watch?v=Ulw2HkqKaiQ

2. Oefen met het werkwoord faire op Quizlet 

3. Maak opdracht : 13D+E+F en 14

Au travail! --> niveau 2

1. Oefen met het werkwoord faire op Quizlet 

3. Maak opdracht : 13D+E+F en 15

Les devoirs: le 15 avril

Faire: ex. 13D+E+F + 14 (niveau 1)

ex. 13D+E+F + 15 (niveau 2)
Apprendre: voca A en B

+ het werkwoord faire