This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Wat gaan we vandaag doen?
Verslag schrijven 2.4 opdracht 3 en 4
Formuleren 4.2
Slide 1 - Slide
Wat beschrijf je in een verslag?
A
Achtergrond informatie over een bepaald onderwerp.
B
Je mening om anderen te overtuigen.
C
Een activiteit of gebeurtenis.
D
Een opsomming van een paar belangrijke punten.
Slide 2 - Quiz
Formuleren 4.2 signaalwoorden
Waarom gebruik je signaalwoorden? Je publiek begrijpt je beter als je de verbanden in de tekst duidelijk maakt met signaalwoorden.
Voorbeeld:
Eerst zet je de borden op tafel. Dan leg je het bestek naast de borden. Zet vervolgens de servetten op de borden.
Maak snel de bestelling af, want die wordt zo opgehaald.
De sportschool verhuist naar een nieuw gebouw. Daarom zijn we komende week gesloten.
Slide 3 - Slide
Formuleren 4.2 signaalwoorden
Je kunt signaalwoorden ook gebruiken om de opbouw van je tekst duidelijk te maken. Bijvoorbeeld:
Inleiding- Vertel wat je in het middenstuk gaat vertellen en in welke volgorde je dat gaat doen:
Eerst geef ik de oorzaken van het fileprobleem en daarna de mogelijk oplossingen.
Slide 4 - Slide
Formuleren 4.2 signaalwoorden
Middenstuk- Begin een alinea regelmatig met een signaalwoord: Begin bijvoorbeeld met Ten eerste...., Ten tweede..., Daarnaast....
Slot- Gebruik in de eerste zin van je slot een signaalwoord als dus, al met al of kortom. Bijvoorbeeld: Het fileprobleem is dus voorlopig niet opgelost.
Slide 5 - Slide
Tekstverbanden en signaalwoorden
Verband voorbeelden van veelgebruikte
signaalwoorden
Opsomming eerst, ten eerste, daarnaast, ten slotte
Tegenstelling maar, echter, toch, daarentegen Tijd eerst, daarna, toen, nu, voordat Oorzaak-gevolg doordat, als gevolg van, waardoor Doel-middel waarmee,
Slide 6 - Slide
Wat is een signaalwoord
Wat zijn signaalwoorden?
A
Woorden die verbanden tussen zinnen leggen
B
Woorden die zelfstandig een betekenis hebben
C
Woorden die iets zeggen over het zelfstandignaamwoord
D
Woorden die extra informatie geven
Slide 7 - Quiz
Welk signaalwoord is een signaalwoord voor tegenstelling?
A
zoals
B
ten slotte
C
hoewel
D
denk aan
Slide 8 - Quiz
Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor 'tijd'?
A
eerst
B
ten slotte
C
daarna
D
denk aan
Slide 9 - Quiz
Welk signaalwoord is een signaalwoord voor opsomming?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan
Slide 10 - Quiz
Welk signaalwoord is een signaalwoord voor voorbeeld?
A
toch
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan
Slide 11 - Quiz
Welk signaalwoord is een signaalwoord voor reden?
A
omdat
B
zoals
C
en
D
maar
Slide 12 - Quiz
Wat gaan we nu doen?
Aan de slag met opdracht 3 en 4 uit de licentie: schrijven-> 2.4 Verslagen.
Klaar? -> werk verder aan opdracht 5.
We bespreken opdracht 3 en 4 aan het einde van de les klassikaal.