4kader SE 2 woorden DU-NL
1 / 28
Lesson duration is: 30 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
der Geschmack
A
het gesmak
B
de smaak
C
het gesmek
D
de snack
Slide 2 - Quiz
die Pfandflasche
A
de pandfles
B
de petfles
C
de statiegeldfles
D
het statiegeld
Slide 3 - Quiz
verletzen
A
verlaten
B
verwonden
C
beletten
D
verloren
Slide 4 - Quiz
Vertaal: versprechen
Slide 5 - Open question
Vertaal: ohne
Slide 6 - Open question
Vertaal: abwechslungsreich
Slide 7 - Open question
Vertaal: zuständig
Slide 8 - Open question
die Voraussetzung
A
de vooruitgang
B
de uiteenzetting
C
de voorwaarde
D
de voortzetting
Slide 9 - Quiz
wenn
A
wanneer
B
als
C
want
D
waar
Slide 10 - Quiz
erhalten
A
behouden
B
gehouden
C
krijgen
D
verhouding
Slide 11 - Quiz
meistens
A
meestal
B
het meest
C
minstens
D
ten minste
Slide 12 - Quiz
Vertaal: das Gehalt
Slide 13 - Open question
Vertaal: entweder ... oder
Slide 14 - Open question
Vertaal trotzdem
Slide 15 - Open question
Vertaal: das Ergebnis
Slide 16 - Open question
die Zuschauer
A
de toeschouwers
B
de toeschouwer
C
de kijker
D
de schaduw
Slide 17 - Quiz
deswegen
A
de weg
B
daarom
C
waarom
D
wegens
Slide 18 - Quiz
das Kino
A
de film
B
de bioscoop
C
het kind
D
de kimono
Slide 19 - Quiz
die Umfrage
A
de omvraag
B
de rondvraag
C
de enquête
D
de vragenronde
Slide 20 - Quiz
begeistert
A
verbaasd
B
spookachtig
C
populair
D
enthousiast
Slide 21 - Quiz
Vertaal: schon
Slide 22 - Open question
Vertaal: sofort
Slide 23 - Open question
vertaal: die Wohung
Slide 24 - Open question
zudem
A
totdat
B
tot aan
C
bovenaan
D
bovendien
Slide 25 - Quiz
immer
A
immers
B
immens
C
altijd
D
eeuwig
Slide 26 - Quiz
im Fernsehen
A
in de televisie
B
op televisie
C
televisie
D
televisie kijken
Slide 27 - Quiz
die Umwelt
A
de onderwereld
B
de omgeving
C
het milieu
D
de wereld
