4mavo SE 1 woorden/Redemittel
1 / 28
Lesson duration is: 20 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Vertaal: die Umfrage
A
de omvraag
B
de enquête
C
de vragensteller
D
de vraag
Slide 2 - Quiz
Vertaal: die Stelle
A
de stelling
B
de stellage
C
de baan
D
de plek
Slide 3 - Quiz
Vertaal: herunterladen
A
inladen
B
downloaden
C
onderzetten
D
onderzetter
Slide 4 - Quiz
Vertaal: ausschließlich
A
uitsluitend
B
inclusief
C
insluitend
D
exclusief
Slide 5 - Quiz
Vertaal: enttäuschen
A
omwisselen
B
huilen
C
ontstaan
D
teleurstellen
Slide 6 - Quiz
Vertaal: sondern
A
want
B
terwijl
C
maar
D
omdag
Slide 7 - Quiz
knapp
A
knap
B
weinig
C
mooi
D
minder
Slide 8 - Quiz
Vertaal: die Wirtschaft
A
de economie
B
de wetenschap
C
de weddenschap
D
de geschiedenis
Slide 9 - Quiz
Vertaal: das Verhältnis
A
de verhoudingen
B
de tegenstelling
C
het verhaal
D
de relatie
Slide 10 - Quiz
Vertaal: de broers en zussen
Slide 11 - Open question
Vertaal: de weduwe
Slide 12 - Open question
Vertaal: Ik zit op het vmbo.
Slide 13 - Open question
Vertaal: Op 23 mei ben ik jarig.
Slide 14 - Open question
Vertaal: Ik verkoop mijn stripverzameling.
Slide 15 - Open question
Vertaal: drummen
Slide 16 - Open question
Vertaal: de beginner
Slide 17 - Open question
Vertaal: ruilen
Slide 18 - Open question
Vertaal: stattfinden
A
plaatsvinden
B
terugvinden
C
uitvinden
D
niet vinden
Slide 19 - Quiz
Vertaal: übersetzen
A
overzetten
B
overlopen
C
vertalen
D
verzetten
Slide 20 - Quiz
Vertaal: der Absatz
A
de zin
B
de afgrond
C
de afloop
D
de alinia
Slide 21 - Quiz
Vertaal: die Überschrift
A
het bovenschrift
B
het schrift
C
de titel
D
het overschrijven
Slide 22 - Quiz
Vertaal: sonst
A
zonder
B
anders
C
alleen
D
maar
Slide 23 - Quiz
Vertaal: die Beziehung
A
de relatie
B
de bezichtiging
C
de opening
D
de verhuizing
Slide 24 - Quiz
Vertaal: häufig
A
hopelijk
B
vaak
C
hoopvol
D
altijd
Slide 25 - Quiz
Vertaal: weltweit
A
de wereld
B
altijd
C
in de hele wereld
D
weide
Slide 26 - Quiz
Vertaal: sich verletzen
A
iemand verlaten
B
zich verwonden
C
iemand vergeten
D
iemand laten
Slide 27 - Quiz
Vertaal: trotzdem
A
desondanks
B
trots
C
terwijl
D
toch
