Fase 2, les 6 STARTER zij-hun en onderwerp-lijdend
Fase 2 Starter
zij - hun
onderwerp - lijdend voorwerp
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2
This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Fase 2 Starter
zij - hun
onderwerp - lijdend voorwerp
Slide 1 - Slide
zij = onderwerp
Slide 2 - Slide
Vul in. ... vinden de les moeilijk.
A
zij
B
hun
Slide 3 - Quiz
Vul in. Mediteren ... elke dag?
A
zij
B
hun
Slide 4 - Quiz
Vul in. Lachend liepen ... naar voren.
A
zij
B
hun
Slide 5 - Quiz
Wanneer gebruik je hun?
1. Bezittelijk voornaamwoord.
Voorbeeld: Gisteren hebben de buren hun auto verkocht.
2. Meewerkend voorwerp zonder voorzetsel.
Voorbeeld: Hij geeft hun straf.
Meewerkend = aan/voor wie/wat?
Slide 6 - Slide
Vul in. Ik vraag ... niet veel.
A
zij
B
hun
Slide 7 - Quiz
Vul in. Heb je ... je cijferlijst laten zien?
A
zij
B
hun
Slide 8 - Quiz
Vul in. ... kat geeft mij altijd kopjes.
A
zij
B
hun
Slide 9 - Quiz
En nu door elkaar...
zij of hun?
Slide 10 - Slide
Moesten ... niet naar boven?
A
zij
B
hun
Slide 11 - Quiz
... moeten altijd huilen bij het einde van de film.
A
Zij
B
Hun
Slide 12 - Quiz
Houd eens op met ... de wet voor te schrijven!
A
zij
B
hun
Slide 13 - Quiz
Vroeger aten ... elke zondagavond ijs als toetje.
A
zij
B
hun
Slide 14 - Quiz
Hoe ver moesten ... lopen?
A
zij
B
hun
Slide 15 - Quiz
Waarom vraag je het ... niet?
A
zij
B
hun
Slide 16 - Quiz
Praten ... altijd zo veel?
A
zij
B
hun
Slide 17 - Quiz
Hopelijk kan hij ... wat manieren bijbrengen.
A
zij
B
hun
Slide 18 - Quiz
Ik probeer het ... al een week te zeggen.
A
zij
B
hun
Slide 19 - Quiz
Keira Knightly, dat vinden ... een fantastische actrice.
A
zij
B
hun
Slide 20 - Quiz
Onderwerp en lijdend voorwerp
Slide 21 - Slide
Onderwerp
Het onderwerp doet iets of is iets.
1. Met deze vraag vind je het onderwerp: wie/wat + gezegde?
Peter heeft de wedstrijd gewonnen.
Vraag: wie/wat heeft gewonnen?
Antwoord: Peter
Dus Peter is het onderwerp.
Slide 22 - Slide
Onderwerp
2. Ook vind je het onderwerp door de persoonsvorm van getal te veranderen (er enkelvoud of meervoud van maken). Het onderwerp is het zinsdeel dat dan ook van getal moet veranderen.
Het kind eet een appel.
Het kind eten een appel.
De kinderen eten een appel.
Het kind moet van getal veranderen, dus Het kind is het onderwerp.
Slide 23 - Slide
Lijdend voorwerp
Met deze vraag vind je het lijdend voorwerp:
wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?
Ik heb hem gezien.
Vraag: wie/wat heb ik gezien?
Antwoord: hem
Dus hem is het lijdend voorwerp.
Slide 24 - Slide
En nu... actie!
Slide 25 - Slide
materialen en rollen
Teams van 3 personen
1 spelleider, 2 deelnemers
1 enveloppe met kaartjes: 5 onderwerp, 5 lijdend voorwerp
1 enveloppe met zinskaartjes
1 antwoordblad voor de spelleider
1 wisbord en stift om de score bij te houden
Slide 26 - Slide
spelregels
1. De gekleurde kaartjes liggen verspreid op de tafel.
2. De spelleider leest de zin van het witte kaartje voor.
3. De deelnemers proberen zo snel en veel mogelijk kaartjes van het juiste antwoord te pakken.
4. Wie heeft de meeste juiste kaartjes in handen? Die krijgt de punt.
5. De spelleider kijkt op het antwoordblad voor het antwoord.