Formele en informele taal (gesprekken voeren)

Doelen
Je kent het verschil tussen informeel en formeel taalgebruik.
Je kunt een formeel gesprek voeren.
1 / 14
next
Slide 1: Slide
Nederlands/NT2MBOStudiejaar 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Doelen
Je kent het verschil tussen informeel en formeel taalgebruik.
Je kunt een formeel gesprek voeren.

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Kun je me helpen?
A
Formeel
B
Informeel

Slide 3 - Quiz

Wilt u uw handtekening hier zetten?
A
Formeel
B
Informeel

Slide 4 - Quiz

Je bent je paraplu vergeten op school. Wat zeg je tegen de conciërge?
A
Waar is mijn paraplu?
B
Heb je mijn paraplu gevonden?
C
Is mijn paraplu bij jou?
D
Hebt u mijn paraplu gezien?

Slide 5 - Quiz

Je nodigt je vrienden uit voor een etentje bij jouw thuis. Wat zeg je?
A
U komt bij mijn thuis.
B
Ik kom bij jullie eten.
C
Jullie kunnen bij mij eten.
D
Ik nodig jullie bij mij uit voor de lunch.

Slide 6 - Quiz

Wanneer gebruik je formele taal?
Bij een onbekend persoon
Bij een ouder persoon
Zakelijk contact
Bij een autoriteit

Slide 7 - Slide

In welke situaties gebruik je formele taal.

Slide 8 - Open question

Slide 9 - Video

Maak de volgende zin beleefder: Ruilen kan niet.

Slide 10 - Open question

Filmpje
De verkoper is niet klantvriendelijk. Waarom niet?

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Wat was erg onbeleefd van de kassamedewerker?

Slide 13 - Open question

Opdracht verkoopgesprek
Bereid in tweetallen een verkoopgesprek voor. Bijvoorbeeld een klant komt iets ruilen of een klant vraagt om advies.
Oefen het gesprek samen. Wie is de verkoper, wie is de klant? 
Jullie gesprekjes worden voorgedaan in de klas. Jullie geven elkaar feedback en je krijgt tips en tops van je docent. Wat doe je goed en wat kan beter?

Slide 14 - Slide