Mentorles verhaal schrijven!

Welkom 
verhaal schrijven


1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom 
verhaal schrijven


Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?

Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen fictie en non-fictie. 
Je kunt zelf een fictief verhaal schrijven aan de hand van een aantal woorden. 

Slide 2 - Slide

Planning van deze les 
Uitleg fictie en non-fictie 
Creatief schrijven 
Afsluiting les 

Slide 3 - Slide

Fictie
 Verzamelnaam voor verzonnen verhalen

Schrijver gebruikt zijn fantasie voor de verhaallijn. 

Schrijver verzint personages met eigen karaktereigenschappen. Deze kunnen lijken op de werkelijkheid, maar dat hoeft niet. 

Slide 4 - Slide

Doel fictie 
Doel is om de lezer/ kijker te vermaken. 
Dit kan bijvoorbeeld door de lezer te ontroeren of aan het denken te zetten. 

Voorbeelden:
Leesboek, stripverhaal, game, film, poëzie, sprookjes 

Slide 5 - Slide

Realistisch / niet-realistisch

Fictie kan realistisch of niet-realistisch zijn:


Realistisch - verhaal lijkt heel erg op de werkelijkheid, alles kan in het echt. 
Niet-realistisch - verhalen met veel dingen die niet echt kunnen gebeuren. 



Slide 6 - Slide

Non-fictie 
Non–fictionele teksten verwijzen naar zaken die betrekking hebben op de werkelijkheid. In dit soort teksten verwacht men als lezer dat de schrijver zich aan de feiten houdt en de waarheid schrijft.

Voorbeelden: 
Informatieve boeken (woordenboeken, studieboeken, reisgidsen, nieuwsartikelen)

Slide 7 - Slide

Doel non-fictie 
Geschreven om je te informeren of instrueren.

Bij non-fictie gaat het minder om de beleving, het draait juist om de feiten.  




Slide 8 - Slide


A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 9 - Quiz


A
fictie
B
non-fictie

Slide 10 - Quiz


A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 11 - Quiz

Aan de slag! 
Wat ga je doen?

Een non-fictie brief schrijven aan jezelf




Slide 12 - Slide

Waar moet je op letten?
Schrijf serieus en duidelijk in het Nederlands

Verdeel je tekst in alinea’s. 

Je tekst bevat een slot.   

Controleer je spelling en zinsopbouw en gebruik signaalwoorden, zodat je tekst een geheel is. 




Slide 13 - Slide