2HV H4 Werkwoordspelling verleden tijd

Werkwoordspelling H4
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Werkwoordspelling H4

Slide 1 - Slide

Er zijn werkwoorden die op verschillende manieren geschreven worden en toch hetzelfde klinken: 
kosten – kostten; vergoeden – vergoedden; verbrandde – verbrande. 
Het gaat steeds om werkwoorden waarbij de ik-vorm tt op -d of -t eindigt: kosten – kost; vergoeden – vergoed.


Om de juiste keuze te maken tussen -de(n) en -dde(n) of tussen -te(n) en -tte(n), moet je vaststellen met welke werkwoordsvorm je te maken hebt.

Slide 2 - Slide

De infinitief
  • Hele werkwoord tegenwoordige tijd
  • Nooit een persoonsvorm
  • vluchten, lopen, eten

Slide 3 - Slide

Jochem moet zich melden.
Wat is melden?
A
pvtt
B
pvvt
C
infinitief
D
voltooid deelwoord

Slide 4 - Quiz

Noteer de infinitief.
De agenten spoorden de voorbijgangers aan te om te helpen.

Slide 5 - Open question

Persoonsvorm verleden tijd

Slide 6 - Slide

Relaxen

Stam: relax 

De letter x zit in 't sexy fokschaap.

Ik heb gerelaxt/ ik relaxte

Slide 7 - Slide

De brandweerlieden (bevrijden pvvt) de automobilist uit zijn auto.
A
bevrijde
B
bevrijdde
C
bevrijden
D
bevrijdden

Slide 8 - Quiz

Tot voor kort (verlichten pvvt) één schemerlamp mijn hele kamer.

Slide 9 - Open question

Hij (verhuizen) vorige week naar Purmerend.

Slide 10 - Open question

De militairen brachten de (bevrijden) gijzelaars terug.
A
bevrijden
B
bevrijdden
C
bevrijde
D
bevrijdde

Slide 11 - Quiz

Het bijvoeglijk naamwoord
       -en           de gevallen jongen
       -t               de verlote cadeaus
       -d              het gelande vliegtuig
Schrijf het werkwoord als bijvoeglijk naamwoord zo kort mogelijk.

Slide 12 - Slide

Ik kan niet goed studeren in mijn slecht (verlichten) kamer.
A
verlichten
B
verlichte
C
verlichtte
D
verlichtten

Slide 13 - Quiz

Eet jij die (verrotten) appel op?
A
verrote
B
verroten
C
verrotte
D
verrotten

Slide 14 - Quiz