This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Programma
1) Bespreken opdracht 2
2) Theorie en opdrachten over jargon
3) Maken opdracht 3 Lezen H6
3) Maken opdracht 4
Slide 1 - Slide
Lesdoel
Je kunt bepalen voor welke doelgroep/welk publiek een tekst is geschreven.
Slide 2 - Slide
Bespreken opdracht 2
vanaf vraag 7
Slide 3 - Slide
JARGON
Als een tekst wordt geschreven voor een specifieke doelgroep dan wordt er vaak jargon gebruikt. Jargon is taalgebruik binnen een vakgebied of een groep mensen.
We gaan er even mee oefenen!
Slide 4 - Slide
Als je in een restaurant werkt dan weet je vast wat een 'luikloper' is. In de horeca is dat een heel normaal woord. Noteer hier wat volgens jou de betekenis is.
Slide 5 - Open question
sterrenkunde
zwemmen
zeilen
laboratorium
fok
Erlenmyer
halo
de rode op nul
Slide 6 - Drag question
Keuzeopdracht jargon
Bedenk minimaal 3 woorden die als jargon gelden voor een van deze doelgroepen:
1) Wielrenfanaten
2) Hobbykoks
3) Mensen die van tuinieren houden
4) Gamers
5) ... (kies zelf een doelgroep)
Maak het zo moeilijk mogelijk, dan kunnen we straks gaan raden...
timer
4:00
Slide 7 - Slide
Noteer de drie woorden (zet er NIET bij om welke doelgroep het gaat).