chromosomen komen in lichaamscellen in paren voor!
46 chromosomen, 23 chromosomenparen
Slide 6 - Slide
DNA
DNA bevat de informatie voor erfelijke eigenschappen = genen De bouwsteentjes van DNA vormen een code. De volgorde noem je een DNA-sequentie
een DNA-sequentie vormt een gen
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Zet in de juiste volgorde van klein naar groot:
A
cel - chromosoom - DNA - gen
B
gen - chromosoom - DNA - cel
C
gen - chromosoom -cel - DNA
D
gen - DNA - chromosoom - cel
Slide 10 - Quiz
5.2 Chromosomen, genen en genexpressie
Slide 11 - Slide
autosomen - geslachtschromosomen
mens:
23 paren
daarvan
1 paar geslachtschromosomen
= XX of XY
22 paar autosomen
(= alle andere chromosomen)
Slide 12 - Slide
geslachtscellen = eicel en zaadcel:
per cel telkens 1 chromosoom van 2 paren getekend!
Slide 13 - Slide
diploïd en haploïd
haploïd: n = 1x aantal verschillende chromosomen
diploïd: 2n = 2x aantal verschillende chromosomen
mens: 46 chromosomen (2n)
gamenten/geslachtscellen: 23 chromosomen (n)
Slide 14 - Slide
Een bevruchte eicel van een mens bevat 23 chromosomen
A
Nee, deze bevat 23 chromosomenparen
B
Ja, dit is een gameet
C
Nee, deze bevat de helft van de chromosomen
D
Ja, want dit is een geslachtscel
Slide 15 - Quiz
Elke cel bevat geslachtschromosomen
A
Nee, alleen gameten
B
Ja, alle lichaamscellen bevatten alle erfelijke informatie
C
Nee, alleen zaadcellen en eicellen
D
Ja, elke cel kan een geslachtscel worden
Slide 16 - Quiz
gameten bevatten alleen geslachtschromosomen
A
Nee
B
Ja
Slide 17 - Quiz
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Slide
MEIOSE=reductiedeling
Slide 21 - Slide
Genexpressie
Iedere cel heeft dus dezelfde erfelijke informatie, maar niet iedere cel ziet er hetzelfde uit.
Genen kunnen aan- en uitgezet worden.
Alleen de genen die nodig zijn in een cel staan aan.
Slide 22 - Slide
Eiwit
Eiwitten voeren taken uit in en buiten de cel. Eiwitten worden gemaakt aan de hand van de erfelijke informatie. Een gen dat aanstaat wordt afgelezen en vervolgens vertaald naar een eiwit.