Zinsontleden

Zinsontleden
 Persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde, het onderwerp en het lijdend voorwerp.
 Meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Zinsontleden
 Persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde, het onderwerp en het lijdend voorwerp.
 Meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling

Slide 1 - Slide

Weet je het nog? AANTEKENINGEN
Pv: (het eerste werkwoord in de zin. Vraagproef, tijdproef, getalproef)
Wwg: alle werkwoorden in de zin
Onderwerp: Wie/wat + wwg?
Lijdend voorwerp: Wat/wie + onderwerp + wwg?

Alleen voor gt:
Meewerkend voorwerp: Aan wie/voor wie + lv + ow + wwg?
Bijwoordelijke bepaling: alles wat overblijft. (Hoe, wanneer, waar enz?)

Slide 2 - Slide

De persoonsvorm bestaat uit een...
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
lidwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 3 - Quiz

We hebben het over drie manieren gehad om achter de persoonsvorm (pv) te komen.
Ik fietste naar school.
Pv: fiets
Fiets ik naar school?
Pv: fiets
Wij fietsen naar school.
Pv: fiets
Welke manier (proef) hoort bij welke uitkomst?
Zin: Ik fiets naar school.
getalproef
vraagproef
tijdproef

Slide 4 - Drag question

Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in een zin.
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quiz

"Hebben zij in die nieuwe auto gereden?"

Het werkwoordelijk gezegde in deze zin is...
A
er zit geen werkwoordelijk gezegde in deze zin
B
hebben
C
hebben gereden
D
gereden

Slide 6 - Quiz

"Wat heb jij vanochtend gegeten?"

Het werkwoordelijk gezegde in deze zin is...
A
heb
B
wat heb jij gegeten
C
heb jij gegeten
D
heb gegeten

Slide 7 - Quiz

"De zon schijnt in mijn gezicht."

Het werkwoordelijk gezegde in deze zin is...
A
schijnt
B
schijnt in mijn gezicht
C
de zon schijnt

Slide 8 - Quiz

Het onderwerp (ow) van de zin vinden we door de volgende vraag te stellen:
Wie/Wat + persoonsvorm?
Sleep de juiste onderdelen naar de juiste zinsdelen.
Ik
eet.
De robot
stofzuigt.
pv
pv
ow
ow

Slide 9 - Drag question

"Mijn konijn eet alleen gekookte wortels."

Het onderwerp in deze zin is...
A
eet
B
gekookte wortels
C
mijn konijn
D
wortels

Slide 10 - Quiz

"Op X11 gaat de schoolbel nooit af."

Het onderwerp in deze zin is...
A
de schoolbel
B
gaat
C
op X11
D
nooit af

Slide 11 - Quiz

Het lijdend voorwerp (lv) vind je door te vragen:
Wie/wat + gezegde + onderwerp
Sleep de onderdelen naar de juiste plek.
"Heb
jij
de wedstrijd
gespeeld?"
ow
pv
wwg
lv
wwg

Slide 12 - Drag question

"Ik heb voor jou een laptop uitgezocht."

Het lijdend voorwerp in deze zin is...
(wie/wat + (ww)gezegde + onderwerp?)
A
heb uitgezocht
B
een laptop
C
voor jou
D
ik

Slide 13 - Quiz

"Haal jij de boodschappen?"

Het lijdend voorwerp in deze zin is...
(wie/wat + (ww)gezegde + onderwerp?)
A
haal
B
jij
C
de boodschappen

Slide 14 - Quiz

De docent heeft ons het antwoordenboekje gegeven.
Wat is de pv?
A
de docent
B
heeft
C
ons
D
het antwoordenboekje

Slide 15 - Quiz

De docent heeft ons het antwoordenboekje gegeven.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
de docent
B
heeft
C
heeft gegeven
D
ons

Slide 16 - Quiz

De docent heeft ons het antwoordenboekje gegeven.
Wat is het onderwerp?
A
de docent
B
heeft
C
ons
D
het antwoordenboekje

Slide 17 - Quiz

De docent heeft ons het antwoordenboekje gegeven.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
heeft
B
ons
C
het antwoordenboekje
D
gegeven

Slide 18 - Quiz

De docent heeft ons het antwoordenboekje gegeven.
Wat is het meewerkend voorwerp?
A
heeft
B
ons
C
het antwoordenboekje
D
gegeven

Slide 19 - Quiz

Op mijn moeders nachtkastje ligt altijd een boek.
Hoeveel zinsdelen heeft deze zin?
A
3
B
4
C
5
D
6

Slide 20 - Quiz

Op mijn moeders nachtkastje ligt altijd een boek.
Wat is/zijn de bijwoordelijke bepaling(en)?
A
op mijn moeders nachtkastje
B
ligt
C
altijd
D
een boek

Slide 21 - Quiz