Dromend van zijn vriendin, liep hij tegen een lantaarnpaal.
1. ..., liep hij tegen een lantaarnpaal = hoofdzin.
2. -Hij- is het onderwerp in de hoofdzin.
3. Hij droomt van zijn vriendin of: terwijl hij van zijn vriendin droomt,.....
4. Dat kan, dat klopt, dus hij is goed.