Les 12: Sprookje en spelling V1e

Sprookje & spelling
Les 12
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Sprookje & spelling
Les 12

Slide 1 - Slide

Les 12 Sprookje en spelling
Kleine quiz (herhalen alle theorie spelling)
Opdracht 2A & 2B bij Wonder

Slide 2 - Slide

Wat gaan we doen?
I. Kleine quiz! Herhaling alle spellingsregels door elkaar.
II. Bespreken theorie fictie bij Wonder:
hoofdpersonen /bijfiguren, medespelers / figuranten, relaties.
IV. Opdracht 2A & 2B uit het Opdrachtenboek bij Wonder.

*Moeite met schema van de regels over de tussen -n bij samenstellingen uit Op Niveau? Bestudeer slides 23 t/m 25 thuis nog eens goed!

Slide 3 - Slide

Aan het einde van deze les...
... kan ik alle spellingsregels toepassen op voorgeschreven woorden (bezitsvormen, meervoudsvormen, verkleiningsvormen, tussen -n bij samenstellingen).
...weet ik wat de volgende begrippen rondom fictie betekenen: hoofdpersonen /bijfiguren, medespelers / figuranten, relaties.
...kan ik uitleggen hoe deze begrippen in Wonder worden gebruikt.

Slide 4 - Slide

Aan de slag!
Quiz: ben jei al un spelingsdeskundigge geworde?

Slide 5 - Slide

1. Wat is de samenstelling van: spil + been?
A
spillenbeen
B
spillebeen

Slide 6 - Quiz

2. De beroemde kerk van Barcelona. Hoe spel je de correcte bezitsvorm?
A
Barcelonas beroemde kerk
B
Barcelonaas beroemde kerk
C
Barcelona's beroemde kerk
D
Barcellonna's beroemde kerk

Slide 7 - Quiz

3. De wijnen van Bordeaux. Hoe spel je de correcte bezitsvorm van 'Bordeaux'?
A
Bordeaux' wijnen
B
Bordeaus wijnen
C
Bordeaux wijnen
D
Bordeauxs wijnen

Slide 8 - Quiz

4. Wat is het verkleinwoord van 'saté'?
A
satétje
B
satetje
C
saté'etje
D
sateetje

Slide 9 - Quiz

5. Wat is het verkleinwoord van 'lolly'?
A
lolly'tje
B
lollytje

Slide 10 - Quiz

6. Wat is de samenstelling van 'boek + kast'?
A
boekekast
B
boeken-kast
C
boekenkast
D
boekeskast

Slide 11 - Quiz

7. Wat is de samenstelling van: groente + soep?
A
groentensoep
B
groentessoep
C
groentesoep

Slide 12 - Quiz

8. Wat is het meervoud van 'havik'?
A
Havikken
B
Havviken
C
Havieken
D
Haviken

Slide 13 - Quiz

9. Wat is de bezitsvorm van 'Lars'?
A
Larses
B
Lars's
C
Lars'

Slide 14 - Quiz

10. Wat is het verkleinwoord van: A3?
A
A3'tje
B
A3tje
C
A3-tje
D
A3etje

Slide 15 - Quiz

Theorie: fictie Wonder
*Zie blz. 233 uit Op Niveau.
*Zie ook PowerPoint in Studiewijzer van Wonder.

Slide 16 - Slide

Hoofdpersonen / bijfiguren
Hoofdpersonen
Dit is de belangrijkste persoon (soms meer dan 1). Van een hoofdpersoon kom je het meeste te weten, het grootste deel van het verhaal ‘beleef’ je vanuit hem/haar. Hij/zij heeft een belangrijk probleem of opdracht.

Bijfiguur
Deze personen zijn minder belangrijk en je komt over hen minder te weten. Je leert hen minder goed kennen.

Slide 17 - Slide

Medespelers / figuranten
Bijfiguren kun je onderverdelen in medespelers en figuranten

Medespelers
Spelen een rol in het verhaal, maar minder groot dan die van de hoofdpersoon.

Figuranten
Figuranten komen enkel voorbij, worden enkel genoemd in het verhaal, maar spelen geen rol in het verhaal.

Slide 18 - Slide

Zoek een foto van een hoofdpersoon uit jouw lievelingsfilm.

Slide 19 - Open question

Is de persoon op deze foto uit het verhaal Harry Potter een hoofdpersoon of een bijfiguur?
A
Hoofdpersoon
B
Bijfiguur

Slide 20 - Quiz

Ron Wemel uit Harry Potter is een bijfiguur. Is Ron dan verder een figurant of een medespeler?
A
Figurant
B
Medespeler

Slide 21 - Quiz

Aan de slag!
Open het Opdrachtenboek bij Wonder (van de Studiewijzer).
Wat? Maak opdracht 2A en opdracht 2B samen in jouw groep van vier personen.
Hoe? Op jouw laptop. In het document.
Overleg? Zachtjes praten.
Tijd? 15 minuten.
Al klaar? Sla jullie antwoorden goed op.
Vraag de docent om een andere uitdagende opdracht!

Slide 22 - Slide

Moeite met het schema uit Op Nivea over de tussen -n?

Bekijk dan de uitleg op de volgende slides nog eens.


Slide 23 - Slide

Ander schema: regels tussen -n in samenstellingen
Samenstelling = eerste deel van het woord + tweede deel van het woord samengevoegd tot één woord. Bijvoorbeeld: fietsenrek (deel 1 = fietsen, deel 2 = rek).

Samenstelling schrijven?
Stap 1. Bestaat het eerste deel van de samenstelling uit bn of een ww?
Ja, dus ik schrijf een --> -e.
Bijvoorbeeld: goedemorgen.
Stap 2. Het eerste deel van de samenstelling bestaat uit een znw. Dan zijn er drie soorten regels:
  • 1. Het eerste deel van de samenstelling heeft alleen een meervoud op - en, dus ik schrijf --> en.
Bijvoorbeeld: fietsenrek, lampenkap, zwijnenstal.
  • 2. Het eerste deel heeft alleen een meervoud op -s, dus ik schrijf een --> e.                                                                             Bijvoorbeeld: horlogemaker, aspergesoep.
  • 3. Het eerste deel heeft zowel een meervoud op -en als op -s, dus ik schrijf een -->e.                                                                         Bijvoorbeeld: groentesoep, keuzestress.




Slide 24 - Slide

Ander schema tussen -n in samenstellingen
Stap 3. Of is er sprake van een uitzondering bij het maken van de samenstelling?
Het eerste deel van de samenstelling...
- is uniek: zonnestelsel.
- is versteend: schattebout.
- is versterkend: reuzegoed.
- heeft geen meervoud: rijstepap.



Slide 25 - Slide

Einde les
Volgende week: D-toets sprookje en spelling.

Slide 26 - Slide