Taalverzorging H4.1 (Engelse) werkwoordspelling les 3

Bedenk per zin: 
  • In welke tijd staat de zin? Tegenwoordige of verleden tijd? Kijk naar (werk) woorden in de zin zoals nu, gisteren, morgen etc. Alleen bij zwakke werkwoorden in de verleden tijd 't ex-Kofschip gebruiken. Gebruik alleen in de tegenwoordige tijd het controle werkwoord lopen voor de extra 't'.  
  • Gaat het om een samengestelde zin? Ja: dan heb je twee of meer persoonsvormen. Kijk naar voegwoorden en komma's. Een samengestelde zin kan je naar twee (of meer) korte zinnen veranderen. 

1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Bedenk per zin: 
  • In welke tijd staat de zin? Tegenwoordige of verleden tijd? Kijk naar (werk) woorden in de zin zoals nu, gisteren, morgen etc. Alleen bij zwakke werkwoorden in de verleden tijd 't ex-Kofschip gebruiken. Gebruik alleen in de tegenwoordige tijd het controle werkwoord lopen voor de extra 't'.  
  • Gaat het om een samengestelde zin? Ja: dan heb je twee of meer persoonsvormen. Kijk naar voegwoorden en komma's. Een samengestelde zin kan je naar twee (of meer) korte zinnen veranderen. 

Slide 1 - Slide

Bedenk per zin: 
  • Wat is de werkwoordsvorm? Persoonsvorm tegenwoordige of verleden tijd, infinitief, voltooid deelwoord of gebiedende wijs. Gebruik de regels die bij deze vorm horen!  
  • Wie/wat is het onderwerp bij de persoonsvorm?  Enkelvoud (ik, jij, hij, zij, het) of meervoud (wij, jullie). 

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Mijn zus heeft geen snoep meer … (aanraken) en is erin … (slagen) vijf kilo af te vallen. In welke tijd staat deze zin?
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd

Slide 4 - Quiz

Mijn zus heeft geen snoep meer … (aanraken) en is erin … (slagen) vijf kilo af te vallen.
Gaat het hier om een samengestelde zin?
A
Ja
B
Nee

Slide 5 - Quiz

Mijn zus heeft geen snoep meer … (aanraken) en is erin … (slagen) vijf kilo af te vallen. Noteer de persoonsvormen. Zet er een spatie tussen.

Slide 6 - Open question

Mijn zus heeft geen snoep meer … (aanraken) en is erin … (slagen) vijf kilo af te vallen.
Het onderwerp bij de persoonsvorm 'is'...
A
Staat in het enkelvoud
B
Staat in het meervoud

Slide 7 - Quiz

Mijn zus heeft geen snoep meer … (aanraken) en is erin … (slagen) vijf kilo af te vallen. Wat is de werkwoordsvorm van 'aanraken' in deze zin?
A
persoonsvorm vt
B
persoonsvorm tt
C
voltooid deelwoord
D
gebiedende wijs

Slide 8 - Quiz

Mijn zus heeft geen snoep meer … (aanraken) en is erin … (slagen) vijf kilo af te vallen. Wat is de werkwoordsvorm van 'slagen' in deze zin?
A
persoonsvorm vt
B
persoonsvorm tt
C
voltooid deelwoord
D
gebiedende wijs

Slide 9 - Quiz

Mijn zus heeft geen snoep meer … (aanraken) en is erin … (slagen) vijf kilo af te vallen. Wat is de werkwoordsvorm van 'vallen' in deze zin?
A
persoonsvorm vt
B
persoonsvorm tt
C
infinitief
D
voltooid deelwoord

Slide 10 - Quiz

Hoe pas je de regels van
't ex-Kofschip toe om het voltooid deelwoord van 'aanraken' en 'slagen' goed te schrijven?

Slide 11 - Open question

Mijn vader … (deleten) het …(downloaden) programma. In welke tijd staat deze zin?
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd

Slide 12 - Quiz

Mijn vader … (deleten) het …(downloaden) programma. Is dit een samengestelde zin?
A
Ja
B
Nee

Slide 13 - Quiz

Mijn vader … (deleten) het …(downloaden) programma. Wat is de werkwoordsvorm van 'deleten'?
A
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
Persoonsvorm verleden tijd
C
Infinitief
D
Bijvoeglijke naamwoord

Slide 14 - Quiz

Mijn vader … (deleten) het …(downloaden) programma. Hoe schrijf je 'deleten' in deze zin?

Slide 15 - Open question

Mijn vader … (deleten) het …(downloaden) programma. Wat is de werkwoordsvorm van 'downloaden'?
A
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
Persoonsvorm verleden tijd
C
Infinitief
D
Bijvoeglijke naamwoord

Slide 16 - Quiz

Mijn vader … (deleten) het …(downloaden) programma. Hoe schrijf je 'downloaden' in deze zin?

Slide 17 - Open question

Wat moet je per zin steeds bedenken?
A
In welke tijd staat de zin?
B
Gaat het om een samengestelde zin?
C
Welke werkwoordsvormen?
D
Wie/wat is het onderwerp bij de PV?

Slide 18 - Quiz