Week 50, les 1, 4m K1 Wiederholung Grammatik

Planung

  • Rückblick
  • Grammatik
  • Selbständig arbeiten
  • Wortschatz
Dienstag 10. Dezember 2024
1 / 21
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

This lesson contains 21 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Planung

  • Rückblick
  • Grammatik
  • Selbständig arbeiten
  • Wortschatz
Dienstag 10. Dezember 2024

Slide 1 - Slide


Grammatik Kapitel 2


Slide 2 - Slide

Zorg dat je de betekenis kent van de persoonlijk voornaamwoorden in alle drie de naamvallen.
Leer de voorzetsel en zorg dat je weet welke bij de 3e en welke bij de 4e naamval horen.
In deze tabel staan niet de bezittelijk voornaamwoorden, deze moet je wel kennen en kunnen vertalen.
Je gebruikt ze op dezelfde manier als ein/eine. Het dikgedrukte deel vul je ook in.

Slide 3 - Slide

Voorzetsels:
3e naamval
aus, bei, mit, nach, seit, von, zu

4e naamval
bis, ohne, durch, gegen, für, um

Geen voorzetsel? Dan zin ontleden
Tabel staat op de toets, de voorzetsels niet!

Slide 4 - Slide

Onderwerp (1e)
wie/wat + gezegde

Ich gebe meiner Mutter ein Geschenk.


Wie/wat = ich
gezegde = gebe

Slide 5 - Slide

Lijdend voorwerp (4e)
 wie/wat + gezegde + onderwerp

Ich gebe meiner Mutter ein Geschenk

wie/wat = ich
gezegde = gebe
onderwerp

Slide 6 - Slide

Meewerkend voorwerp (3e)
aan/voor wie of wat + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp


Ich gebe meiner Mutter ein Geschenk.

Slide 7 - Slide

Ich gebe meiner Mutter ein Geschenk

ich = onderwerp dus 1e
ein Geschenk = lijdend voorwerp dus 4e
meiner Mutter = meewerkend voorwerp dus 3e

Slide 8 - Slide

Persoonlijk voornaamwoorden

Nadat je de naamval hebt bepaald, moet je kijken of het woord mannelijk, vrouwelijk, onzijdig of meervoud is.

Daarna kun je de juiste vorm uit de tabel aflezen.

Ich gebe (haar) ____________ ein Geschenk.
Hat er (u) __________ ein Geschenk gegeben?
(Wij) __________ haben ein Geschenk gegeben.

Slide 9 - Slide

herhaling: der, die, das und die

Slide 10 - Slide

Der Gruppe

  1. Ich habe (de) __________ Bäcker einen zehn Euroschein gegeben.
  2. Ich habe dem Bäcker einen zehn Euroschein gegeben.
  3. Ich habe (het) ______ Haus vor zwanzig Jahren gekauft.
  4. Ich habe das Haus vor zwanzig Jahren gekauft.

Slide 11 - Slide

herhaling: der, die, das und die

Slide 12 - Slide

Ein-Gruppe en bezittelijk voornaamwoorden
(mein, dein, sein, enz....)
Nadat je de naamval hebt bepaald, kijk je of het woord mannelijk, vrouwelijk, onzijdig of meervoud is.
Daarna kun je de juiste vorm in de tabel aflezen. 

  1. Ich gebe (mijn moeder) ____________ ein Geschenk.
  2. Ich gebe meiner Mutter ein Geschenk.
zijn moeder = seiner Mutter
haar moeder = ihrer Mutter
jouw moeder = deiner Mutter
onze moeder = unserer Mutter

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Wir mussen leider ohne (hem) __________anfangen.
Wir fangen ohne (jou) __________ an.
Warum habt (jullie) ________ versucht, mich zu erreichen?
Pjotr hat (mij) ___________ Geld überwiesen.
Gute Noten sind wichtig für (haar) _____________.
Frank hat (hem) ________ eine E-Mail geschickt.
(Zij mv) __________ kommen zu spät.
Soll ich (jou) __________ Essen mitbringen?
 

Theorie anwenden
timer
10:00
Noteer van alle zinnen de juiste vorm
Leg bij alle zinnen je keuze uit.

Slide 15 - Slide

  1. Wir mussen leider ohne (hem) ihn anfangen.
  2. Wir fangen ohne (jou) dich an.
  3. Warum habt (jullie) ihr versucht, mich zu erreichen?
  4. Pjotr hat (mij) mir Geld überwiesen.
  5. Gute Noten sind wichtig für (haar) sie.
  6. Frank hat (hem) ihm eine E-Mail geschickt.
  7. (Zij mv) Sie kommen zu spät.
  8. Soll ich (jou) dir Essen mitbringen?
 

Theorie anwenden

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Niet eten! Slokje drinken mag.
Niet door de klas heen blijven lopen.
timer
4:30

Slide 18 - Slide

Selbständig arbeiten
Je maakt online de opdrachten van E: Grammatik
Kijk hierbij niet in je boek wat je hebt ingevuld.
(Stel vooral veel vragen!!!!!!!!)

Fertig: 
Je maakt online Wiederholung A of B
In het menu aan de linkerkant, helemaal onderaan
timer
20:00

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Hausaufgaben
Machen:
E: Grammatik (online)
Aufgabe 17, 19, 22 und 25
Om meer te oefenen mag je altijd meer opdrachten maken!
Lernen: 
Grammatik, Seite 92

Buch und Laptop mitnehmen!

Slide 21 - Slide