Voorbeeld: eten = manger. Ik zal eten, jij zult eten etc...
1. Neem het hele werkwoord = manger.
2. Zet de uitgangen van avoir in de présent erachter = ai, as, a, ons, ez, ont
3. Stap 1 en 2 samenvoegen: je mangerai, tu mangeras, il mangera, nous mangerons, vous mangerez, ils mangeront