PTA thema 13 transport en afweer klas 4

oefentoets
 gaswisseling en transport
1 / 18
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

oefentoets
 gaswisseling en transport

Slide 1 - Slide

Bij beschadiging van een bloedvat komen stoffen vrij die een rol spelen bij de bloedstolling. uit welke bloeddeeltjes komen deze stoffen vrij?
A
uit de bloedplaatjes
B
uit de rode bloedcellen
C
uit de witte bloedcellen

Slide 2 - Quiz

Er zijn twee hormonen die zorgen voor voldoende glucose in het bloed bij inspanning. De ene is glucagon. Wat is de andere?

Slide 3 - Open question

Kris heeft op plaats 2 een vernauwing zitten. De artsen besluiten een hartinfarct te voorkomen met behulp van een stent. Wat zullen de artsen doen?
A
Er wordt met behulp van een stent een omleiding gemaakt.
B
Er wordt met behulp van een gezond stuk bloedvat een omleiding gemaakt.
C
Er wordt met behulp van een ballonnetje een stent opgeblazen in het bloedvat. Het ballonnetje wordt weggehaald en de stent blijft achter.
D
Er wordt met behulp van een stent een ballonnetje opgeblazen in het bloedvat. De stent wordt weggehaald en het ballonnetje blijft achter.

Slide 4 - Quiz

In de afbeelding is een vernauwing van de kransslagader aangegeven.
Zo’n vernauwing kan leiden tot een hartinfarct.
Als de vernauwing op plaats 2 had gezeten,
waren de gevolgen van een hartinfarct dan groter of kleiner geweest,
of maakt het niet uit? En waarom?

Slide 5 - Open question

Wat is de onderdruk?
A
de bloeddruk tijdens de hartpauze
B
de bloeddruk tijdens het samentrekken van de boezems
C
de bloeddruk tijdens het samentrekken van de kamers

Slide 6 - Quiz

Een rode bloedcel die in de kleine bloedsomloop zuurstof heeft opgehaald gaat terug naar het hart.
In welk deel van het hart komt deze bloedcel als eerste terecht?

A
linkerboezem
B
linkerkamer
C
rechterboezem
D
rechterkamer

Slide 7 - Quiz

Een jonge moeder met bloedgroep A- heeft een kind gekregen waarvan de bloedgroep O+ blijkt te zijn. Het kind is helemaal gezond. Twee jaar later krijgt deze moeder haar tweede kind. Hiervan is de bloedgroep O-. Heeft dit tweede kind kans op resusziekte?
A
Ja, want de moeder is Rh-.
B
Ja, want de moeder heeft bloedgroep A en het tweede kind bloedgroep O.
C
Nee, want het tweede kind heeft geen resusantigenen.
D
Nee, want het eerste kind was gezond.

Slide 8 - Quiz

Bij een auto-immuunziekte maken witte bloedcellen antistoffen tegen het eigen lichaam.
A
juist
B
onjuist

Slide 9 - Quiz

Het bloed van een baby moet worden onderzocht. De verpleegkundige haalt 2 mL bloed uit haar armader.

Is het afgenomen bloed zuurstofarm of zuurstofrijk?
En wordt dit bloed uit de grote of uit de kleine bloedsomloop gehaald?
A
zuurstofarm bloed uit de grote bloedsomloop
B
zuurstofarm bloed uit de kleine bloedsomloop
C
zuurstofrijk bloed uit de grote bloedsomloop
D
zuurstofrijk bloed uit de kleine bloedsomloop

Slide 10 - Quiz

Bilirubine is een afvalstof uit de lever door afbraak van rode bloedcellen.
Bij sommige mensen kan bilirubine niet goed vanuit de lever naar het verteringskanaal afgevoerd worden. Een deel van deze stof komt dan in het bloed terecht.
Geef de naam van het bloedvat dat bloed met bilirubine uit de lever afvoert.

Slide 11 - Open question

Waterpokken is een kinderziekte die veroorzaakt wordt door een virus.
Het virus blijft na besmetting in het lichaam aanwezig en kan op latere leeftijd gordelroos veroorzaken. Bij gordelroos ontstaan er bultjes en blaasjes op de huid die veel pijn doen.

Er wordt onderzocht of ouderen tegen gordelroos beschermd kunnen worden door een vaccinatie.

Welke vorm van immunisatie is het toedienen van het vaccin met een verzwakt waterpokkenvirus?
A
aan antigenen
B
aan antistoffen
C
aan antigenen en aan antistoffen

Slide 12 - Quiz

Malaria is een infectieziekte die vooral in Afrika voorkomt. De ziekte wordt veroorzaakt door eencellige parasieten die worden overgebracht door malariamuggen. Na een steek van een mug komen malariaparasieten met het bloed in de lever van de gestoken persoon.
Geef de namen van twee bloedvaten waardoor bloed de lever instroomt.

Slide 13 - Open question

Noem een verschil in bouw tussen een ader en een slagader

Slide 14 - Open question

Welke vetachtige stof in het bloed zorgt vaak voor slagaderverkalking?
A
cholesterol
B
fibrinogeen
C
kalk

Slide 15 - Quiz

Amy heeft buikpijn. Ze neemt een pijnstiller. In haar verteringskanaal worden de werkzame stoffen uit de pijnstiller opgenomen in het bloed. Met het bloed komen de stoffen eerst in de lever terecht en daarna verder door het lichaam..
Voor de werking van de pijnstiller kan het een nadeel zijn dat de werkzame stoffen in de lever terechtkomen. Leg dit uit.

Slide 16 - Open question

Sommige ziektes, bijvoorbeeld de kinderziekte waterpokken, krijg je maar één keer in je leven. Leg uit hoe dit kan.

Slide 17 - Open question

Bloed
Op de eerste hulp van het ziekehuis wordt een patiënt binnengebracht die bij een ongeluk veel bloed verloren heeft. Hij wordt onderzocht en de dokter besluit dat deze patiënt met spoed een bloedtransfusie moet krijgen.
Welk bloedonderdeel krijg hij in ieder geval toegediend?
A
bloedplaatjes
B
bloedplasma
C
rode bloedcellen
D
witte bloedcellen

Slide 18 - Quiz