donderdag 21 nov De Brug (2)

Nederlands
21 november 
4e lesuur

1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Nederlands
21 november 
4e lesuur

Slide 1 - Slide

Programma
1. Lezen 
2. Lesson Up
3. Aan de slag 
4. Afsluiten 

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Pak allemaal je laptop en doe mee in Lesson up. 

Slide 4 - Slide

Wat zijn synoniemen?
Of wat doet een synoniem?
A
Zelfde woord, maar betekent iets anders
B
Als je niet het letterlijke woord gebruikt maar 'bij wijze van spreken'
C
Een ander woord met zelfde of soortgelijke betekenis
D
Het tegenovergestelde van een woord

Slide 5 - Quiz

Wat is een synoniem?
A
bank - dank
B
oma - grootmoeder
C
voetbalschoen - voetbal
D
leeg - vol

Slide 6 - Quiz

Wat is geen synoniem:
A
Praten - spreken
B
fiets - trapper
C
vriend - maat
D
Boos - kwaad

Slide 7 - Quiz

Hoe vind je een synoniem?
A
Lees een stukje verder of terug
B
Kijk naar de titel
C
Kijk of in dezelfde zin een synoniem staat
D
Ga op zoek naar een tegenstelling

Slide 8 - Quiz

Een synoniem kun je vinden
A
tussen komma's
B
tussen haakjes
C
in dezelfde, volgende of vorige zin
D
antwoord A, B, C zijn allemaal goed.

Slide 9 - Quiz


In welke zin vind je een synoniem van het groot gedrukte woord?
A
OOIT voeren hier schepen naar Duitsland; nu is het een stil, landelijk stukje in de stad.
B
CHIQUE sjaals, zoals de heerlijke zachte sjaals van Expresso, staan prachtig op een T-shirt.
C
Mens- en diervriendelijk breien doe je met SYNTHETISCH garen, dat kunstmatig gemaakt is.

Slide 10 - Quiz

Onderwerp tekst?
1 Waarom kan de een prima wonen in een kamer met knalrode muren en wordt de ander gillend gek? Het antwoord ligt in de kleurenpsychologie, weet Patty Boting, eigenares van Kleurtotaal. ‘Kleuren zijn trillingen, elektromagnetische golven’, legt Patty uit. ‘Ook wij bestaan uit energie en als die anders is dan de trillingen van de kleuren in je interieur kan dat botsen.’
A
interieurdesign met kleur
B
kleurenpsychologie
C
kleuren van Kleurtotaal

Slide 11 - Quiz

Wat weet je (vaak) door de tekst oriënterend te lezen?
A
onderwerp
B
onderwerp + tekstdoel
C
tekstdoel

Slide 12 - Quiz


Wat is oriënterend lezen?
A
Goed kijken wat je ziet.
B
De tekst lezen.

Slide 13 - Quiz

Wat is oriënterend lezen?
A
De tekst helemaal lezen
B
Alleen de titel bekijken
C
Plaatjes bekijken
D
Titel + eerste alinea lezen

Slide 14 - Quiz

Bij oriënterend lezen . . . .
A
lees je de eerste tot en met de laatste zin van de tekst
B
bekijk je de tekst en lees je de 1e alinea
C
lees je de 1e en laatste zin van elke alinea
D
zoek je alleen het stuk tekst dat je nodig hebt

Slide 15 - Quiz

Wat is oriënterend lezen?

Slide 16 - Open question

Aan de slag.
Ga nu verder met opdr. 1 t/m 3 

timer
15:00

Slide 17 - Slide

Goed gewerkt toppers! 
Tot zo! 

Slide 18 - Slide